ECLI:NL:RBZWB:2022:5344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
02-095620-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer en bezit van verdovende middelen met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de uitvoer en het bezit van diverse hoeveelheden verdovende middelen, waaronder MDMA, methamfetamine, amfetamine en amfetamine-olie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 september 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de uitvoer van XTC en andere harddrugs, evenals het aanwezig hebben van deze middelen in zijn woning.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het aanwezig hebben van verdovende middelen, gezien de omstandigheden waaronder deze in zijn woning werden aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij door derden was benaderd om spullen in te pakken op zijn zolder, waar een grote hoeveelheid drugs werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de illegale activiteiten die daar plaatsvonden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, en de rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden, omvatten onder andere deelname aan een gedragsinterventie en toezicht door de reclassering. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/095620-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres 1]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Dordrecht
raadsman: mr. B. Çiçek, advocaat te Breda, waarnemend voor mr. Assouiki, advocate te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van XTC, methamfetamine en amfetamine(olie). Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij tezamen en in vereniging met anderen deze verdovende middelen heeft geproduceerd en/of daarin heeft gehandeld, althans aanwezig heeft gehad, dan wel daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Er is sprake van ‘verlengde uitvoer’ zoals wordt bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde. Er is voldaan aan het vereiste van dubbel opzet. Verdachte heeft namelijk zowel opzet op de medeplichtigheid als opzet op gedragingen die verband houden met het verwerken, bewerken en aanwezig hebben van harddrugs. Voor wat betreft de hoeveelheden verdovende middelen heeft het Openbaar Ministerie aansluiting gezocht bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , waarin de nettowaarden staan vermeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde niet heeft gepleegd. Het staat niet vast wat de inhoud is geweest van de koffers die verdachte heeft weggebracht. Verdachte weet alleen dat het mogelijk iets illegaals betrof. Er is ook geen onderzoek naar de inhoud gedaan door de politie. Bovendien heeft verdachte deze koffers niet buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Verdachte moet worden vrijgesproken van de hem verweten uitvoer van drugs. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging bepleit dat verdachte de aangetroffen harddrugs in zijn woning slechts aanwezig heeft gehad. Op basis van dossier kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen die zijn omschreven in artikel 2, onder B, van de Opiumwet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Ten aanzien van feit 2
De feiten en omstandighedenOp 15 april 2022 vindt -naar aanleiding van een melding van de dochter van verdachte, dat in de woning verdachte zaken plaatsvonden- een doorzoeking plaats aan de [adres 2] , waar verdachte op dat moment woonachtig is. Op de zolderetage van deze woning wordt een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Het linkerdeel van de zolder lijkt in gebruik te zijn ten behoeve van het omzetten en het versnijden van amfetamine. De politie omschrijft dit als een kristallisatieruimte. Het rechterdeel van de zolder lijkt in gebruik te zijn voor het afwegen, tellen, verpakken en verzend-gereedmaken van verdovende middelen. De politie omschrijft deze ruimte als een distributieruimte. Op basis van onderzoek door de politie en het NFI is komen vast te staan dat in deze ruimtes MDMA, methamfetamine, amfetamine en amfetamine-olie opgeslagen heeft gelegen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door derden is benaderd, die graag spullen wilden inpakken op zijn zolder. Hij heeft daarmee ingestemd en heeft hen ook de sleutels gegeven. De spullen die zijn ingepakt, zijn in koffers gestopt. Deze koffers zijn aan verdachte gegeven. Hij moest de koffers wegbrengen. Hij heeft daarvoor een vergoeding ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat het illegaal was. Verdachte heeft op de vlizotrap van de zolder gestaan en heeft daarbij een chemische geur geroken. Wanneer verdachte in zijn verhoor wordt voorgehouden dat hij steeds over
‘shit’spreekt en hem wordt gevraagd wat hij hiermee bedoelt, verklaart hij:
‘drugs is voor mij shit’en
‘wat daar boven is, dat is drugs’.
De kwalificatie van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het in vereniging met anderen aanwezig hebben van verdovende middelen in zijn woning. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat er illegale drugsactiviteiten op zijn zolder plaatsvonden. Verdachte heeft bovendien vlakbij de zolder een chemische geur geroken en machinegeluiden gehoord. Het materiaal dat in de periode voorafgaand aan de doorzoeking van zijn zolder kwam, heeft verdachte zelf in koffers vervoerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, moet verdachte op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen op zijn eigen zolderverdieping. Aangezien de handelingen hebben plaatsgevonden op de zolder van zijn woning, waar verdachte onbegrensd toegang toe heeft, is ook aan het vereiste van beschikkingsmacht voldaan.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij machinegeluiden heeft gehoord, een jerrycan in een vuilniszak heeft gezien en dat derden van zijn zolder een fabriek hebben gemaakt. Hieraan kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verdachte handelingen heeft verricht die zijn omschreven in artikel 2, onder B, van de Opiumwet. Het is immers niet komen vast te staan in hoeverre verdachte betrokken is geweest bij het productieproces van, of bij de handel in, verdovende middelen, danwel dat hij zodanig samenwerkte met de medeverdachten dat hij als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre.
De hoeveelheid verdovende middelenVolgens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betreft de aangetroffen hoeveelheid een totaalpartij van 6.581,8 gram MDMA, 88 gram methamfetamine, 20.950 gram amfetamine en 5 liter amfetamine-olie. Uit het LFO-rapport blijkt echter dat slechts een deel van deze totaalpartij bemonsterd is, vervolgens is voorzien van een SIN-nummer, en naar het NFI is ingestuurd voor verder onderzoek. Een deel van het materiaal is dus alleen indicatief getest. Hierdoor rijst de vraag of van de hoeveelheid verdovende middelen, waarvan in voormeld het proces-verbaal van bevindingen wordt uitgegaan en ten laste is gelegd, ook ondubbelzinnig is komen vast te staan dat het om verdovende middelen gaat.
De rechtbank stelt vast dat al het materiaal dat is onderzocht op één zolderruimte is aangetroffen. Zowel uit het indicatief onderzoek door het LFO, als uit het onderzoek door het NFI, komt naar voren dat er sprake is van MDMA, methamfetamine, amfetamine en amfetamine-olie. Van het bestaan van discrepanties tussen de rapportages is niet gebleken. Bovendien zijn alle indicatieve testuitslagen, zonder enige uitzondering, positief op verdovende middelen of op hulpmiddelen ter be- en verwerking daarvan. Verder heeft verdachte ook zelf bekend dat drugs op zijn zolderetage liggen opgeslagen. Tot slot heeft geen van de procespartijen ter zitting betwist dat de hoeveelheden onjuist zouden zijn. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de hoeveelheid verdovende middelen die in voormeld proces-verbaal van bevindingen worden genoemd, ook de aantallen zijn die wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
4.3.2.2 Ten aanzien van feit 1
De feiten en omstandigheden
Hetgeen hiervoor bij feit 2 over de feiten en omstandigheden is opgemerkt, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij de koffers met het ingepakte materiaal heeft gekregen van zijn mededaders. Hij heeft deze koffers moeten wegbrengen naar een locatie in Tiel. De persoon die de koffer daar in ontvangst zou nemen, zou de koffers naar het buitenland brengen. Er is verdachte verteld dat de koffers naar Duitsland zouden gaan en verdachte heeft zelf eens een adres van Spanje op een pakket zien staan. Tegen deze achtergrond is van belang dat in de distributieruimte op de zolderetage van verdachte postzegels van [Postbedrijf] zijn aangetroffen en stickers met adressen in Spanje en in Duitsland. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de transporten ’s nachts hebben plaatsgevonden. De mededaders hebben de volle koffers op de overloop in de woning neergezet voor verdachte.
Het opzetvereisteDe rechtbank is van oordeel dat verdachte ervan op de hoogte moet zijn geweest dat verdovende middelen in de koffers zijn weggebracht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de koffers op de zolderverdieping zijn ingepakt en vanaf daar, rechtstreeks, op de overloop voor verdachte zijn klaargezet. Verdachte wist dat op de zolderetage illegale drugsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Dezelfde personen die op de zolderverdieping actief zijn geweest, hebben verdachte opgedragen deze transporten te verzorgen. Deze modus operandi betrof een afgesloten keten van dezelfde personen, die telkens dezelfde handelingen hebben verricht. Voor een andere uitleg dan dat verdovende middelen in de koffers zijn verpakt, klaargezet en getransporteerd, ziet de rechtbank geen enkele aanwijzing. Tot slot betrekt de rechtbank in haar overweging dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van verdovende middelen op de hoogte zijn van hetgeen zij vervoeren. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende personen, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke omstandigheden doen zich met betrekking tot deze verdachte echter niet voor.
De verlengde uitvoer van verdovende middelen
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij heeft begrepen dat de inhoud van de koffers en tassen bestemd zijn geweest voor Duitsland en Spanje. Dit is verdachte immers verteld en hij heeft zelf een Spaans adres op één van de pakketten zien staan. Deze verklaring valt ook te rijmen met het gegeven dat op de zolder van verdachte Duitse postzegels en stickers met adressen in Spanje en Duitsland zijn aangetroffen.
De rechtbank acht daarmee voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de koffers in zijn auto heeft weggebracht, wetende dat deze koffers het buitenland als definitieve bestemming hadden. Verdachte heeft daaraan bijgedragen. Dat de feitelijke handeling van het buiten het grondgebied van Nederland brengen door een ander is verricht, maakt dit niet anders. Er is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 15 april 2022 te Waalwijk , opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of amfetamineolie, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk die MDMA en/of die methamfetamine en/of die amfetamine en/of die amfetamineolie in een auto vervoerd met de bestemming Duitsland en/of Spanje;
feit 2 (primair):
op 15 april 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6 kilogram MDMA en/of ongeveer 88 gram methamfetamine en ongeveer 21 kilogram amfetamine en ongeveer 5 liter amfetamineolie, zijnde MDMA en methamfetamine en amfetamine en amfetamineolie (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte de voorwaarden na te leven die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, met verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Namens verdachte is aangegeven dat hij bereid is om volledig mee te werken aan het hulpverleningstraject van de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tussen 1 januari 2022 en 15 april 2022 schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer, en het aanwezig hebben, van diverse hoeveelheden harddrugs. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan zijn ernstige strafbare feiten, waar doorgaans zware straffen voor worden opgelegd. Verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet zijn immers stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en sterk verslavend kunnen werken. Daarnaast veroorzaakt de consumptie van deze vormen van harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Dergelijke misdrijven leiden immers vaak tot andere vormen van vermogenscriminaliteit of geweldsdelicten. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en heeft ter zitting geen volledige openheid van zaken willen geven van hetgeen waarvan hij wordt verdacht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere straf dan een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken voor overtreding van artikel 2 van de Opiumwet en de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen hoeveel verdovende middelen verdachte precies heeft uitgevoerd, heeft verdachte zelf aangegeven dat hij -gemiddeld- tweemaal per week een transport heeft verricht (in ieder geval twee koffers per transport en soms een boodschappentas) gedurende vijftien weken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat een grote hoeveelheid aan verdovende middelen is uitgevoerd. Voor het daarnaast bewezenverklaarde aanwezig hebben van harddrugs van meer dan 20.000 gram, zoals in onderhavig geval aan de orde is, waarbij door verdachte met regelmaat verdovende middelen worden vervoerd, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van meer dan achtenveertig maanden.
Gelet op het voorgaande rechtvaardigen deze feiten op zichzelf een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In onderhavig geval ziet de rechtbank, evenals de officier van justitie, aanleiding om hiervan af te wijken. Hierbij wordt onder meer acht geslagen op het feit dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor zulke strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen, alsmede het reclasseringsrapport van 5 juli 2022, dat omtrent verdachte is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat er een aantal risico-verhogende factoren worden waargenomen op diverse leefgebieden, zoals het sociaal netwerk, het psychosociaal functioneren, de financiën, het wonen, de proceshouding en het gebrek aan probleeminzicht. De reclassering adviseert om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandeling, een contactverbod met medeverdachten, medewerking schuldhulpverlening, medewerking middelencontrole, een verblijf in de maatschappelijke opvang en geen andere huisvesting zonder toestemming.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte zich aan vooromschreven bijzondere voorwaarden te houden die door de reclassering zijn geadviseerd. Alleen het geadviseerde contactverbod zal de rechtbank niet als voorwaarde opleggen, nu niet bekend is wie de medeverdachten zijn. Deze straf is gelijk aan de eis van het Openbaar Ministerie, hoewel de officier van justitie, anders dan de rechtbank, voor feit 2 primair, onvoldoende bewijs zag. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding een hogere straf dan geëist op te leggen.

7.Het beslag

De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de diverse hoeveelheden verdovende middelen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
Het is gebleken dat het onder feit 2 primair bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen. Voorts staat vast dat de in beslag genomen voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, aanhef, onder A en onder C, juncto artikel 10, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;feit 2 (primair): het medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier (4) jaar, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
1)dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg. Telefoonnummer: 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2)dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3)dat verdachte meewerkt aan de diagnostiek en onderzoek en zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door een forensisch polikliniek nog nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start na onderzoek en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4)Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
5)Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol, cannabis, harddrugs zoals XTC en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (een blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
6)Verdachte werkt mee aan onderzoek naar maatschappelijk opvang en verblijft in een instelling voor nachtopvang en/of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start na intake en positieve indicatie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
7)Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 70 gram aan verdovende middelen (kenmerk: G2478165);* 1678,8 gram aan verdovende middelen (kenmerk: G2478166);* 88 gram aan verdovende middelen (kenmerk: G2478167);
* 20.295 gram aan verdovende middelen (kenmerk: G2478168);* 5 liter aan verdovende middelen (kenmerk: G2478169);
* 4905 gram aan verdovende middelen (kenmerk: G2482272).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 september 2022.
De oudste rechter, de jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.