4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Ten aanzien van feit 2
De feiten en omstandighedenOp 15 april 2022 vindt -naar aanleiding van een melding van de dochter van verdachte, dat in de woning verdachte zaken plaatsvonden- een doorzoeking plaats aan de [adres 2] , waar verdachte op dat moment woonachtig is. Op de zolderetage van deze woning wordt een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Het linkerdeel van de zolder lijkt in gebruik te zijn ten behoeve van het omzetten en het versnijden van amfetamine. De politie omschrijft dit als een kristallisatieruimte. Het rechterdeel van de zolder lijkt in gebruik te zijn voor het afwegen, tellen, verpakken en verzend-gereedmaken van verdovende middelen. De politie omschrijft deze ruimte als een distributieruimte. Op basis van onderzoek door de politie en het NFI is komen vast te staan dat in deze ruimtes MDMA, methamfetamine, amfetamine en amfetamine-olie opgeslagen heeft gelegen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door derden is benaderd, die graag spullen wilden inpakken op zijn zolder. Hij heeft daarmee ingestemd en heeft hen ook de sleutels gegeven. De spullen die zijn ingepakt, zijn in koffers gestopt. Deze koffers zijn aan verdachte gegeven. Hij moest de koffers wegbrengen. Hij heeft daarvoor een vergoeding ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat het illegaal was. Verdachte heeft op de vlizotrap van de zolder gestaan en heeft daarbij een chemische geur geroken. Wanneer verdachte in zijn verhoor wordt voorgehouden dat hij steeds over
‘shit’spreekt en hem wordt gevraagd wat hij hiermee bedoelt, verklaart hij:
‘drugs is voor mij shit’en
‘wat daar boven is, dat is drugs’.
De kwalificatie van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het in vereniging met anderen aanwezig hebben van verdovende middelen in zijn woning. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat er illegale drugsactiviteiten op zijn zolder plaatsvonden. Verdachte heeft bovendien vlakbij de zolder een chemische geur geroken en machinegeluiden gehoord. Het materiaal dat in de periode voorafgaand aan de doorzoeking van zijn zolder kwam, heeft verdachte zelf in koffers vervoerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, moet verdachte op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen op zijn eigen zolderverdieping. Aangezien de handelingen hebben plaatsgevonden op de zolder van zijn woning, waar verdachte onbegrensd toegang toe heeft, is ook aan het vereiste van beschikkingsmacht voldaan.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij machinegeluiden heeft gehoord, een jerrycan in een vuilniszak heeft gezien en dat derden van zijn zolder een fabriek hebben gemaakt. Hieraan kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verdachte handelingen heeft verricht die zijn omschreven in artikel 2, onder B, van de Opiumwet. Het is immers niet komen vast te staan in hoeverre verdachte betrokken is geweest bij het productieproces van, of bij de handel in, verdovende middelen, danwel dat hij zodanig samenwerkte met de medeverdachten dat hij als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre.
De hoeveelheid verdovende middelenVolgens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betreft de aangetroffen hoeveelheid een totaalpartij van 6.581,8 gram MDMA, 88 gram methamfetamine, 20.950 gram amfetamine en 5 liter amfetamine-olie. Uit het LFO-rapport blijkt echter dat slechts een deel van deze totaalpartij bemonsterd is, vervolgens is voorzien van een SIN-nummer, en naar het NFI is ingestuurd voor verder onderzoek. Een deel van het materiaal is dus alleen indicatief getest. Hierdoor rijst de vraag of van de hoeveelheid verdovende middelen, waarvan in voormeld het proces-verbaal van bevindingen wordt uitgegaan en ten laste is gelegd, ook ondubbelzinnig is komen vast te staan dat het om verdovende middelen gaat.
De rechtbank stelt vast dat al het materiaal dat is onderzocht op één zolderruimte is aangetroffen. Zowel uit het indicatief onderzoek door het LFO, als uit het onderzoek door het NFI, komt naar voren dat er sprake is van MDMA, methamfetamine, amfetamine en amfetamine-olie. Van het bestaan van discrepanties tussen de rapportages is niet gebleken. Bovendien zijn alle indicatieve testuitslagen, zonder enige uitzondering, positief op verdovende middelen of op hulpmiddelen ter be- en verwerking daarvan. Verder heeft verdachte ook zelf bekend dat drugs op zijn zolderetage liggen opgeslagen. Tot slot heeft geen van de procespartijen ter zitting betwist dat de hoeveelheden onjuist zouden zijn. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de hoeveelheid verdovende middelen die in voormeld proces-verbaal van bevindingen worden genoemd, ook de aantallen zijn die wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
4.3.2.2 Ten aanzien van feit 1
De feiten en omstandigheden
Hetgeen hiervoor bij feit 2 over de feiten en omstandigheden is opgemerkt, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij de koffers met het ingepakte materiaal heeft gekregen van zijn mededaders. Hij heeft deze koffers moeten wegbrengen naar een locatie in Tiel. De persoon die de koffer daar in ontvangst zou nemen, zou de koffers naar het buitenland brengen. Er is verdachte verteld dat de koffers naar Duitsland zouden gaan en verdachte heeft zelf eens een adres van Spanje op een pakket zien staan. Tegen deze achtergrond is van belang dat in de distributieruimte op de zolderetage van verdachte postzegels van [Postbedrijf] zijn aangetroffen en stickers met adressen in Spanje en in Duitsland. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de transporten ’s nachts hebben plaatsgevonden. De mededaders hebben de volle koffers op de overloop in de woning neergezet voor verdachte.
Het opzetvereisteDe rechtbank is van oordeel dat verdachte ervan op de hoogte moet zijn geweest dat verdovende middelen in de koffers zijn weggebracht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de koffers op de zolderverdieping zijn ingepakt en vanaf daar, rechtstreeks, op de overloop voor verdachte zijn klaargezet. Verdachte wist dat op de zolderetage illegale drugsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Dezelfde personen die op de zolderverdieping actief zijn geweest, hebben verdachte opgedragen deze transporten te verzorgen. Deze modus operandi betrof een afgesloten keten van dezelfde personen, die telkens dezelfde handelingen hebben verricht. Voor een andere uitleg dan dat verdovende middelen in de koffers zijn verpakt, klaargezet en getransporteerd, ziet de rechtbank geen enkele aanwijzing. Tot slot betrekt de rechtbank in haar overweging dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van verdovende middelen op de hoogte zijn van hetgeen zij vervoeren. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende personen, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke omstandigheden doen zich met betrekking tot deze verdachte echter niet voor.
De verlengde uitvoer van verdovende middelen
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij heeft begrepen dat de inhoud van de koffers en tassen bestemd zijn geweest voor Duitsland en Spanje. Dit is verdachte immers verteld en hij heeft zelf een Spaans adres op één van de pakketten zien staan. Deze verklaring valt ook te rijmen met het gegeven dat op de zolder van verdachte Duitse postzegels en stickers met adressen in Spanje en Duitsland zijn aangetroffen.
De rechtbank acht daarmee voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de koffers in zijn auto heeft weggebracht, wetende dat deze koffers het buitenland als definitieve bestemming hadden. Verdachte heeft daaraan bijgedragen. Dat de feitelijke handeling van het buiten het grondgebied van Nederland brengen door een ander is verricht, maakt dit niet anders. Er is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
De verweren van de verdediging worden verworpen.