ECLI:NL:RBZWB:2022:5334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5426 en 22_1368
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen huurtoeslag door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022, wordt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de huurtoeslagbesluiten van de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststellingen van haar huurtoeslag over de jaren 2017 en 2019, welke besluiten op respectievelijk 6 maart 2021 en 3 april 2021 waren genomen. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van eiseres op 9 november 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft de beroepen op 11 augustus 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Belastingdienst.

De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank overweegt dat de bezwaartermijnen van openbare orde zijn en dat er geen verschoonbaarheid is voor de termijnoverschrijding, ondanks de emotionele reactie van eiseres op de besluiten. De rechtbank benadrukt dat het van eiseres verwacht wordt dat zij binnen de bezwaartermijn actie onderneemt. De rechtbank wijst erop dat de mededeling van de Belastingtelefoon dat eiseres alsnog bezwaar kon maken, niet betekent dat het bezwaar ook inhoudelijk behandeld zou worden.

De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres het griffierecht niet terugkrijgt. De rechtbank roept partijen op om bij toekomstige communicatie over bezwaarprocedures duidelijk te maken dat een mededeling over de mogelijkheid om bezwaar te maken niet automatisch inhoudelijke behandeling garandeert.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5426 en 22/1368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de Belastingdienst/Toeslagen (verweerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
1.1.
Verweerder heeft bij besluiten van 6 maart 2021 en 3 april 2021 de huurtoeslag over respectievelijk de jaren 2017 en 2019 definitief vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 29 juli 2021 bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 9 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 6 maart 2021 en 3 april 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Niet in geschil is dat de primaire besluiten zijn gedagtekend 6 maart 2021 en 3 april 2021. Eiseres heeft niet betwist dat zij deze besluiten heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn respectievelijk is aangevangen op 7 maart 2021 en 4 april 2021 en is geëindigd op respectievelijk 19 april 2021 en 17 mei 2021. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het op 3 augustus 2021 door verweerder ontvangen bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of verweerder de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
5. Eiseres voert aan dat na ontvangst van de besluiten door de schrik veel emoties bij haar zijn vrijgekomen. Eiseres heeft een reactie op de besluiten hierdoor voor zichzelf uitgeschoven. Uiteindelijk heeft de gemachtigde van eiseres contact opgenomen met de Belastingtelefoon en daarbij benoemd dat de bezwaartermijn al was verstreken. De medewerker van de Belastingtelefoon heeft aangegeven dat eiseres alsnog bezwaar kon maken, waarna de gemachtigde van eiseres dit gedaan heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in beginsel altijd mogelijk is om nog bezwaar te maken, maar dat dat nog niets zegt over de uiteindelijke conclusie.
5.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
Alhoewel de rechtbank zich de heftige reactie na ontvangst van de besluiten bij eiseres kan voorstellen, wordt van eiseres op enig moment binnen de bezwaartermijn verwacht weer in staat te zijn om de zaken verder op te (laten) pakken. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres hiertoe gedurende de gehele bezwaartermijn niet toe in staat is geweest. Dit levert dan ook geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op. Ook het telefonische contact met de Belastingtelefoon, dat na afloop van de bezwaartermijn heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Van een toezegging dat het bezwaar inhoudelijk behandeld zou worden is niet gebleken.
De rechtbank geeft verweerder wel nog in overweging om, indien wordt doorgegeven dat er alsnog bezwaar gemaakt kan worden, daarbij de nuancering te maken dat dat nog steeds kan inhouden dat het bezwaar niet inhoudelijk wordt behandeld. Zonder deze nuancering kan deze mededeling verwachtingen bij burgers wekken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 15 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.