ECLI:NL:RBZWB:2022:5331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3793 en 21_3798 en 21_3792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten over tegemoetkomingen in planschade na omgevingsvergunning voor woningbouw

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] over de toekenning van tegemoetkomingen in planschade. De besluiten betroffen aanvragen van eisers voor schadevergoeding vanwege de omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een woning op het perceel [adres] 23a te [plaatsnaam 4]. De rechtbank heeft op 12 september 2022 uitspraak gedaan in deze meervoudige kamer. De eisers, die eigenaren zijn van woningen op het nabijgelegen woonpark [naam woonpark], stelden dat hun woningen in waarde zijn gedaald door de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college de waarde van de woningen vóór de peildatum te laag had ingeschat en dat het normaal maatschappelijk risico op 4% moest worden vastgesteld in plaats van 5%. De rechtbank heeft bepaald dat de eisers recht hebben op een hogere planschadevergoeding dan eerder was toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3793 WET, 21/3798 WET en 21/3792 WET

uitspraak van 12 september 2022 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ,woonachtig in [plaatsnaam 1] , eisers sub 1
;
2. [naam eiser 3] ,woonachtig in [plaatsnaam 2] , eiser sub 2
;
3. [naam eiser 4] ,woonachtig in [plaatsnaam 3] , eiser sub 3,
gemachtigde: mr. W.J. Bosma
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], verweerder.
Als derde partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[naam derde-partij] .

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van het college (bestreden besluiten) van 20 juli 2021 over de toekenning van tegemoetkomingen in planschade vanwege de omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het perceel [adres] 23a te [plaatsnaam 4] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 juli 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde mr. W.J. Bosma en door mr. R.N. van der Velde. Daarnaast zij eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 4] ook in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C.P. Jansen. Derde partij is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Wildschut.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan derde partij is op 22 juli 2014 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [adres] 23a te [plaatsnaam 4] . Het perceel is gelegen op het woonpark [naam woonpark] en werd voorheen gebruikt voor onder meer dagrecreatie. Daarnaast gaf het perceel toegang tot het [plaatsnaam 5] . Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan] " rust op het perceel de bestemming "Recreatie-1" met de functieaanduiding "dagrecreatie". Vast staat dat het bouwen van een woning en het gebruiken van de gronden voor woondoeleinden in strijd is met deze bestemming. Teneinde realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De omgevingsvergunning is onherroepelijk sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1789.
Eisers zijn eigenaren van woningen op het woonpark [naam woonpark] . Ze zijn van mening dat hun woningen in waarde zijn gedaald ten gevolge van de verleende omgevingsvergunning en hebben verzocht om een tegemoetkoming in die waardedaling.
1.1
Eisers sub 1, eigenaren van het pand [adres] 23, hebben aan hun aanvraag een notitie ten grondslag gelegd van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) waarin de planschade is geraamd op € 180.000,--. Op deze schade heeft [naam bedrijf] in mindering gebracht een normaal maatschappelijk risico van 2% (van de geschatte waarde van de woning van € 2.080.000,--). Daarmee hebben eisers sub 1 volgens [naam bedrijf] recht op (€ 180.000,-- minus € 41.600,-- =) € 138.400,--.
Het college heeft SAOZ gevraagd te adviseren over deze aanvraag. In het desbetreffende rapport van december 2020 heeft SAOZ aangegeven dat sprake is van een nadelige planologische wijziging vanwege uitzichtverlies, afname van de situeringswaarde (karakter van de bestemming) en aantasting van de privacy. Dit nadeel heeft volgens SAOZ een waardedrukkend effect op de woning [adres] 23 van € 110.000,--, hetgeen 5,36% is van € 2.050.000,--, zijnde de waarde van de woning vlak vóór de peildatum 5 september 2014. Op deze waardedaling dient volgens SAOZ een bedrag van € 102.500,-- in mindering gebracht te worden als normaal maatschappelijk risico van eisers sub 1. Dit is 5% van € 2.050.000,--. Daarmee hebben eisers sub 1 volgens SAOZ recht op (€ 110.000,-- minus € 102.500,-- =) € 7.500,-- planschadevergoeding.
Bij het primaire besluit van 27 januari 2021 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van SAOZ, de aanvraag van eisers sub 1 om tegemoetkoming in planschade toegewezen tot een bedrag van € 7.500,--. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het planschadeverzoek door verweerder is ontvangen.
1.2
Eiser sub 2, eigenaar van het pand [adres] 24, heeft zijn aanvraag op 2 april 2020 bij het college ingediend. Hij heeft aan zijn aanvraag een notitie ten grondslag gelegd van [naam bedrijf] , waarin de planschade is geraamd op € 111.882,--. Op deze schade heeft [naam bedrijf] in mindering gebracht een normaal maatschappelijk risico van 2% (van de geschatte waarde van de woning van € 580.000,--). Daarmee heeft eiser sub 2 volgens [naam bedrijf] recht op (afgerond) € 100.000,--.
Het college heeft SAOZ gevraagd te adviseren over deze aanvraag. In het desbetreffende rapport van december 2020 heeft SAOZ aangegeven dat sprake is van een nadelige planologische wijziging vanwege uitzichtverlies, afname van de situeringswaarde (karakter van de bestemming) en aantasting van de privacy. Dit nadeel heeft volgens SAOZ een waardedrukkend effect op de woning [adres] 24 van € 32.500,--, hetgeen 6,13% is van € 530.000,--, zijnde de waarde van de woning vlak vóór de peildatum 5 september 2014. Op deze waardedaling dient volgens SAOZ een bedrag van € 26.500,-- in mindering gebracht te worden als normaal maatschappelijk risico van eiser sub 2. Dit is 5% van € 530.000,--. Daarmee heeft eiser sub 2 volgens SAOZ recht op (€ 32.500,-- minus € 26.500,-- =) € 6.000,-- planschadevergoeding.
Bij het primaire besluit van 15 februari 2021 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van SAOZ, de aanvraag van eiser sub 2 om tegemoetkoming in planschade toegewezen tot een bedrag van € 6.000,--. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het planschadeverzoek door verweerder is ontvangen.
1.3
Eiser sub 3 heeft zijn aanvraag op 30 januari 2020 bij het college ingediend. Hij heeft aan zijn aanvraag een notitie ten grondslag gelegd van [naam bedrijf] , waarin de planschade is geraamd op € 135.000,--. Op deze schade heeft [naam bedrijf] in mindering gebracht een normaal maatschappelijk risico van 2% (van de geschatte waarde van de woning van € 1.500.000,--). Daarmee heeft eiser sub 3 volgens [naam bedrijf] recht op € 105.000,--.
Het college heeft SAOZ gevraagd te adviseren over deze aanvraag. In het desbetreffende rapport van december 2020 heeft SAOZ aangegeven dat sprake is van een nadelige planologische wijziging vanwege uitzichtverlies, afname van de situeringswaarde (karakter van de bestemming) en aantasting van de privacy. Dit nadeel heeft volgens SAOZ een waardedrukkend effect op de woning [adres] 25 van € 60.000,--, hetgeen 4,06% is van € 1.475.000,--, zijnde de waarde van de woning vlak vóór de peildatum. Op deze waardedaling dient volgens SAOZ een bedrag van € 73.750,-- in mindering gebracht te worden als normaal maatschappelijk risico van eisers. Dit is 5% van € 1.475.000,--. Omdat het normaal maatschappelijk risico groter is dan de geschatte waardedaling van € 60.000,-- dient deze waardedaling volgens SAOZ geheel voor rekening van eiser sub 3 te blijven.
Bij het primaire besluit van 21 januari 2021 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van SAOZ, de aanvraag van eiser sub 3 om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
1.4
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Derde partij heeft een planschadeovereenkomst gesloten met de gemeente [naam gemeente] en is daarom belanghebbende.
Bij de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat SAOZ de waarde van hun woningen vóór de peildatum 5 september 2014 te laag heeft ingeschat. SAOZ heeft volgens eisers ten onrechte aangenomen dat de voorheen geldende dagrecreatieve bestemming een (zo groot) waardedrukkend effect had. Daarnaast wijzen eisers erop dat SAOZ heeft geconcludeerd dat de recreatiemogelijkheden aan het [plaatsnaam 5] door de realisatie van [adres] 23a meer illusoir zijn geworden en dat SAOZ hiermee miskent dat de resterende strook nog steeds aangewend kan worden voor dagrecreatie en dat de door SAOZ gestelde hinder daar nog steeds zal kunnen plaatsvinden.
Voorts hebben eisers betoogd dat het normaal maatschappelijk risico ten onrechte op 5% is gesteld omdat het realiseren van de woning [adres] 23a kwalificeert als een uitbreiding en als een ontwikkeling die niet past binnen het langdurig door de gemeente gevoerd beleid. Volgens eisers is daarom een normaal maatschappelijk risico van 2% aangewezen, althans minder dan 5%. Subsidiair in dit verband hebben zij betoogd dat 4% het maximale normaal maatschappelijk risico is omdat dit zo wordt bepaald in de nieuwe Omgevingswet.
De waarde van de woningen vóór de peildatum c.q. de planvergelijking.
3. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
De omgevingsvergunning voor de bouw van de woning [adres] 23a te [plaatsnaam 4] is een oorzaak als bedoeld in deze bepaling.
4. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in de schade, als hier aan de orde, in beginsel van de maximale planologische mogelijkheden van het oude en nieuwe regime mag worden uitgegaan.
4.1
SAOZ schat de waarde van de woningen van eisers vóór de peildatum lager in dan [naam bedrijf] omdat de toen geldende recreatieve bestemming geluid-, licht- en stankhinder kon betekenen voor de omliggende woningen.
Eisers stellen dat van hinder geen sprake kon zijn omdat de open ruimte een essentieel onderdeel is van de zorgvuldige opzet van het bungalowpark en het recreatief gebruik niet wezenlijk anders is dan het gebruik van een tuin, wanneer rekening wordt gehouden met de maximale planologische mogelijkheden. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de taxaties die ten grondslag liggen aan de rapporten van SAOZ in het geheel niet onderbouwd zijn.
De waarde van de woning van eisers sub 1 is door SAOZ € 30.000,-- lager geschat dan door [naam bedrijf] . Dat is 1,44% lager.
De waarde van de woning van eiser sub 2 is door SAOZ € 50.000,-- lager ingeschat. Dat is 8,6% minder.
De waarde van de woning van eiser sub 3 is door SAOZ € 25.000,-- lager ingeschat. Dat is 1,69% minder.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank gaan eisers eraan voorbij dat het openbare karakter van het perceel meebrengt dat de maximale planologische mogelijkheden meer hinder opleveren dan de maximale planologische mogelijkheden van een privétuin (met toezicht door bewoners). Het gegeven dat die openbare ruimte een essentieel onderdeel is van de zorgvuldige opzet van het bungalowpark betekent niet dat geen sprake van hinder kan zijn.
Daarnaast heeft SAOZ er op gewezen dat [naam bedrijf] kennelijk situeringswaarde heeft toegekend vanwege “de ligging aan een open, groen strandje met veel rust en privacy”. De rechtbank is met SAOZ van oordeel dat dit een subjectieve benadering is die er geen blijk van geeft dat rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden.
4.3
Voorts overweegt de rechtbank dat [naam bedrijf] bij zijn taxaties referentiewoningen heeft gebruikt, maar daaruit blijkt niet dat hij rekening heeft gehouden met de peildatum. Zijn taxaties getuigen ook niet van de maximale mogelijkheden op grond van het oude planologische regime van die referentiewoningen. Dit doet afbreuk aan het realiteitsgehalte van het referentiekader. De SAOZ-taxateur heeft getaxeerd conform het ‘model woonruimte’ met de bijzonderheden:
1. dat het door de SAOZ geschetste planologisch kader en de peildatum als uitgangspunt wordt gehanteerd en
2. dat in aanvulling op het begrip ‘marktwaarde’ geldt dat het moet gaan om de prijs die een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime, uitgaande van hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd.
Deze wijze van taxeren acht de rechtbank niet onjuist. Het college heeft in dit verband terecht gewezen op gewezen op de uitspraak van de AbRS van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3120, waarin is geoordeeld: “Dat in de taxatierapporten geen referentieobjecten zijn genoemd, maakt niet dat het college deze rapporten niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Hiertoe is van belang dat de onroerende zaken niet alleen op basis van gevalsvergelijking worden getaxeerd, maar ook de kennis, ervaring en intuïtie van de deskundige een rol spelen. Dat dit met zich brengt dat een gemaakte taxatie lastig te beoordelen is, is inherent aan taxatie”. In zijn reactie op het verweerschrift heeft de gemachtigde van eisers op zijn beurt terecht opgemerkt dat de AbRS in die uitspraak wel degelijk ook vermeldt: “De taxateurs hebben ten behoeve van de taxatie de onroerende zaken ter plaatse opgenomen, informatie verzameld en referentiepercelen gebruikt.” Maar de hiervoor geciteerde overweging is algemeen geformuleerd en is naar het oordeel van de rechtbank ook geldig in een situatie waarin geen referentiepercelen zijn gebruikt.
4.4
Met inachtneming van het vorenstaande zijn de hiervoor genoemde verschillen in taxatiewaarde voor de peildatum naar het oordeel van de rechtbank niet onverklaarbaar groot en heeft het college in redelijkheid de door SAOZ geschatte beginwaarden aan de bestreden besluiten ten grondslag mogen leggen.
4.5
Voor wat betreft de geschatte waarde van de woningen na de peildatum is de rechtbank van oordeel dat SAOZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de resterende strook grond nog steeds overeenkomstig de dagrecreatieve bestemming kan worden aangewend en dat vanaf die strook nog steeds hinder kan plaatsvinden. De stelling van eisers dat de resterende strook intensiever gebruikt zal gaan worden en daarom een groter waardedrukkend effect heeft dan door SAOZ aangenomen, volgt de rechtbank niet. Ook indien feitelijk sprake is van een intensiever gebruik van de resterende strook grond dan vóór de peildatum dan kan dat geen rol spelen bij de taxatie omdat bij de taxatie van de waarde na de peildatum al is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de nu resterende strook van het perceel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De hoogte van het normaal maatschappelijk risico
5. Artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, bepaalt dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft.
Artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, bepaalt dat van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft.
5.1
Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normaal maatschappelijke risico valt, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling een normale maatschappelijke ontwikkeling is, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. Hierbij komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past en aan de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van de AbRS van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1535.
Voorts overweegt de rechtbank dat de AbRS in haar uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, heeft geoordeeld dat het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak mag toepassen indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2%, zoals bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro aangewezen.
5.2
SAOZ is van oordeel dat de bouw van [adres] 23a in zijn algemeenheid (als inbreiding) is aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling omdat het gaat om de bouw van een vrijstaande woning op een relatief open perceel dat gelegen is tussen andere percelen met vrijstaande woningen in een lintstructuur. De ruimtelijke structuur van de omgeving betreft, meer in het bijzonder, een straat met aan beide zijden percelen met vrijstaande woningen met maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 meter resp. 7 meter. [adres] 23a heeft een goot/bouwhoogte van 5,9 meter en kan in redelijkheid als passend worden aangemerkt, aldus SAOZ.
Volgens SAOZ past de ontwikkeling ook binnen het langjarig door de gemeente gevoerde beleid. Daarbij is gewezen op de Woningbouwprogrammering 2010-2020, versie 2012, waarin [adres] 23a al wordt genoemd voor realisatie en programmering in 2014. Daarnaast heeft SAOZ aangegeven dat volgens de Structuurvisie [naam gemeente] 2008 het gemeentelijk beleid gericht was op verdere ontwikkeling van water gerelateerde woonmilieus bij [plaatsnaam 4] . Volgens de SAOZ is geheel voldaan aan beide indicatoren en is een normaal maatschappelijk risico van 5% passend.
5.3
Eisers hebben betoogd dat een normaal maatschappelijk risico van 5% te hoog is. Volgens hen kan niet gezegd worden dat het gaat om inbreiding van een typische woonkern omdat woonpark [naam woonpark] kan worden gelijkgesteld met een buurtschap. Daarnaast was het bij de ontwikkeling van het woonpark een bewuste keuze om dit perceel vrij van bebouwing te houden. De Structuurvisie [naam gemeente] 2008 lag ten grondslag aan het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan] ", waarin het perceel [adres] 23a geen woonbestemming maar een recreatieve bestemming kreeg toegekend. Het lag dus niet in de lijn der verwachtingen dat het wel bebouwd zou gaan worden, aldus eisers.
Voorts hebben eisers er op gewezen dat de Woningbouwprogrammering 2010-2020, dateert van slechts 1,5 jaar voordat de omgevingsvergunning voor de bouw van [adres] 23a (in juli 2014) werd verleend. Het perceel is pas in de versie 2012 in de programmering opgenomen zodat naar de mening van eisers niet gesproken kan worden van een langdurig door de gemeente gevoerd beleid.
5.4
De rechtbank overweegt dat het perceel [adres] 23a is gelegen in een landelijke bebouwingsconcentratie en dat daarbinnen een open plek wordt opgevuld. De rechtbank is met SAOZ van oordeel dat de bouw van [adres] 23a kan worden gezien als een ontwikkeling die naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Het betreft een vrijstaande woning op een open perceel tussen andere percelen met vrijstaande woningen in een lintstructuur. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geheel voldaan aan de eerste van de hiervoor bedoelde twee indicatoren.
5.5
Voor wat betreft de tweede indicator heeft het college in zijn verweerschrift op zich terecht gewezen op het oordeel van de AbRS dat de bouw van een watergerelateerde woning op het perceel niet in strijd is met de Structuurvisie [naam gemeente] 2008 (r.o. 5.1 in ECLI:NL:RVS:2016:1789). Dit betekent echter niet dat de bouw van de woning zonder meer past in een langjarig door de gemeente gevoerde beleid. [naam bedrijf] heeft op zich terecht gewezen op planologisch beleid van de gemeente, dat gericht is op uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden. De bouw van [adres] 23a staat haaks op dit beleid. Deze benadering is ook terug te vinden in de Structuurvisie [naam gemeente] 2008, waarin zowel de uitbreiding van recreatiegebied als de uitbreiding van woongebied wordt ondersteund: “Voortbouwend op de provinciale gebiedsvisie Rondom het [plaatsnaam 5] (juni 2004) kan de potentie van de [plaatsnaam 5] -zone als recreatie- en woongebied van bovenregionale betekenis verder worden versterkt/ geoptimaliseerd.” Ook de AbRS refereert aan deze passage in vorenbedoelde uitspraak. Met andere woorden, het perceel heeft heel lang een recreatieve bestemming gehad zodat met evenveel recht betoogd kan worden dat de gemeente een langjarig beleid heeft gevoerd om dit perceel voor de recreatie te behouden.
Vervolgens is perceel is pas in de versie van 2012 in de Woningbouwprogrammering 2010-2020 als woningbouwlocatie opgenomen. Deze versie dateert van slechts 1,5 jaar voordat de omgevingsvergunning voor de bouw van [adres] 23a (in juli 2014) werd verleend. De rechtbank is dan ook met eisers van oordeel dat dit laatste niet als langjarig beleid gekenschetst kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is slechts voor een deel aan de tweede indicator voldaan. Het beroep van eisers is in zoverre gegrond.
6. De rechtbank ziet hierin aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de bezwaren gegrond verklaard zullen worden en de primaire besluiten herroepen zullen worden. Voorts zal het normaal maatschappelijke risico in overeenstemming met de uitspraak van de AbRS inzake ECLI:NL:RVS:2021:2402, op 4% worden bepaald. Dit leidt voor wat betreft de gevraagde planschadevergoeding ertoe dat:
- eisers sub 1 recht hebben op (€ 110.000,-- minus € 82.000,-- =) € 28.000,--;
- eiser sub 2 recht heeft op (€ 32.500,-- minus € 21.200,-- =) € 11.300,--;
- eiser sub 3 recht heeft op (€ 60.000,-- minus € 59.000,-- =) € 1.000,--.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient aan eisers elk € 181,-- griffierecht te worden vergoed. Voorts zal de rechtbank het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 5.200,-- (4 punten voor het indienen van de drie grotendeels identieke beroepschriften en voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1 en voorts 4 punten voor het indienen van de drie grotendeels identieke bezwaarschriften en voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,00).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
  • verklaart de bezwaren gegrond en herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het bedrag aan planschade dient te vergoeden dat in rechtsoverweging 6 per eiser is genoemd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan elk van de eisende partijen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 5.200,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters en mr. R.P. Broeders en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 12 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.