ECLI:NL:RBZWB:2022:5330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
02-132739-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld en poging tot zware mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 mei 2022 in Vlissingen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 1 september 2022 heeft de officier van justitie, mr. I.M. Peters, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging door mr. C.E.J.E. Kouijzer werd vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte openlijk geweld had gepleegd, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden op basis van camerabeelden en de bekentenis van de verdachte. De poging tot doodslag werd echter niet bewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met kracht op het hoofd van het slachtoffer had getrapt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en diagnostiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-132739-22, 02-104318-19 (TUL), 02-167435-19 (TUL),
96-077978-20 (TUL) en 96-115699-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 27 mei 2022 in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 2:op 27 mei 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3:in de periode van 1 mei 2022 tot en met 27 mei 2022 munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter zitting, waarin hij de ten laste gelegde geweldshandelingen bekent. Op basis van het dossier kan verder worden vastgesteld dat het geweld in vereniging is gepleegd.
De onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer eenmaal tegen het achterhoofd getrapt, terwijl het slachtoffer op dat moment al op de grond lag en zich met zijn hoofd op korte afstand van het wegdek bevond. Op de beelden is te zien dat verdachte met kracht naar beneden tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Verdachte heeft met deze handelingen de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust aanvaard. Dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden is niet te wijten aan het handelen van verdachte.
Het voorhanden hebben van de munitie zoals is ten laste gelegd onder feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van onder meer de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 3
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Deze feiten kunnen bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Feit 2
Poging tot doodslag?
De rechtbank stelt op basis van in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting, vast dat verdachte eenmaal met kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt, terwijl het slachtoffer op dat moment op de grond lag. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair).
Poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling vereisen dat er opzet is, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Of de gedragingen de aanmerkelijke kans op dergelijk gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de aard van die gedragingen en de omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vaststelling dat het eenmaal met kracht trappen op het hoofd van het slachtoffer niet automatisch tot de conclusie kan leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Dat de trap tot de dood had kunnen leiden volgt bijvoorbeeld ook niet uit het geconstateerde letsel. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. Derhalve kan ook niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet op het mogelijk overlijden van het slachtoffer had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen wel kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat ook één harde klap of trap tegen een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de wijze waarop verdachte de trapbeweging maakt, valt af te leiden dat verdachte met kracht op het hoofd van het slachtoffer trapt. Het slachtoffer lag op dat moment al op de grond met zijn gezicht naar de grond gericht en kon de trap daarom niet aan zien komen, ontwijken of zich tegen die trap verweren. Door op deze manier op het hoofd van het slachtoffer te trappen heeft verdachte - naar de uiterlijke verschijningsvorm - bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 27 mei 2022 te Vlissingen openlijk, te weten op of aan de openbare weg de
Van Dishoeckstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- achterna te rennen en te rijden en
- in een wurggreep, vast te houden en op de grond te gooien en op de grond vast te houden, en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt en wordt gehouden en wordt vastgehouden in die wurggreep, meermalen, te slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam en meermalen te schoppen/trappen tegen het lichaam,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten kneuzingen en blauwe plekken en letsel aan het hoofd, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
feit 2, subsidiair:
op 27 mei 2022 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met geschoeide voet met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt/getrapt (terwijl deze [slachtoffer] op dat moment op straat lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op27 mei 2022 te Vlissingen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 47 stuks van het merk Walther, kaliber 8 mm knal en 34 stuks van het merk G.F.L., kaliber 8 mm knal en 1 stuk kogelpatroon van het merk G.F.L.,
kaliber6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij vordert geen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht zoals door de reclassering is geadviseerd, omdat niet aan de wettelijke criteria wordt voldaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die een langdurige gevangenisstraf voor hem zouden hebben. De verdediging verzoekt daarom te volstaan met de oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast kan aan verdachte eventueel een taakstraf op worden gelegd. Verdachte is bereid zich aan de door de reclassering gestelde voorwaarden te houden en verzet zich dan ook niet tegen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met anderen openlijk geweld gepleegd jegens het slachtoffer, door achter hem aan te rennen en rijden, hem vervolgens naar de grond te werken en terwijl hij in een wurggreep werd gehouden en in een kwetsbare positie op de grond lag, op hem in te slaan en te trappen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer. Terwijl het slachtoffer al op de grond lag en niets meer kon en het openlijk geweld was gestopt, heeft verdachte hem nog een harde trap gegeven op zijn achterhoofd. Verdachte heeft door het plegen van deze geweldshandelingen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan het handelen van verdachte en de medeverdachten te wijten. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar, namelijk buiten op straat, afgespeeld, waardoor ook omstanders hiermee zijn geconfronteerd. Dit kan voor hen een nare en beangstigende gebeurtenis zijn geweest.
De confrontatie tussen het slachtoffer en verdachte die aan de gebeurtenis vooraf is gegaan kan op geen enkele wijze een rechtvaardiging zijn voor het geweld dat daarna heeft plaatsgevonden. Op de beelden is te zien dat het verdachte is die de confrontatie met het slachtoffer uiteindelijk heeft opgezocht, waarna hij samen met de medeverdachten, maar ook alleen, buitensporig geweld op het slachtoffer heeft toegepast. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte in zijn woning munitie voorhanden gehad.
Uit het strafblad van verdachte van 1 augustus 2022 blijkt dat hij al eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte in meerdere proeftijden liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapportage van 30 augustus 2022. Hieruit blijkt dat er sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Wel zou verdachte inmiddels afstand hebben genomen van verkeerde vrienden en meer toekomstgerichte keuzes maken. Het risico op recidive en geweld wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Het middelengebruik, verslaving en sociaal netwerk worden gezien als risico-verhogende factoren. Verdachte lijkt open te staan voor diagnostiek en hulpverlening. De reclassering acht diagnostiek en, indien geïndiceerd, behandeling in een forensisch kader noodzakelijk. Daarnaast acht de reclassering inzet van diagnostiek noodzakelijk om te onderzoeken of het gedrag van verdachte in relatie staat met eventuele persoonlijkheidsproblematiek. Voortzetting van het toezicht wordt van belang geacht om zo de juiste begeleiding en ondersteuning aan verdachte te kunnen bieden. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- diagnostiek en indien geïndiceerd ambulante behandeling;
- het meewerken aan middelencontroles.
De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de open houding van verdachte zoals die is gebleken tijdens de terechtzitting. Verdachte heeft ter zitting er blijk van gegeven dat hij inziet dat hij anders had moeten handelen en stelt zich open voor begeleiding en hulp. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard tot medewerking aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ten slotte rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De officier van justitie heeft haar eis onder meer gebaseerd op de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft verdachte hiervan vrijgesproken. Zij zal mede daarom een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank legt het voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden. De rechtbank stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf al in het kader van het voorarrest heeft ondergaan. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Wel zal de rechtbank om de ernst van de feiten te benadrukken daarnaast nog aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 hechtenis indien de taakstraf niet goed wordt uitgevoerd.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit de reclasseringsrapportage blijkt dat de kans recidive hoog is wanneer verdachte niet de juiste hulp en begeleiding krijgt. Dit is nu opgestart en verdachte is bereid hieraan mee te werken, waarbij het van belang is dat de hulp niet wordt onderbroken. Gelet op zijn persoonlijke problematiek en het daarmee samenhangende recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke delen van de straffen die in de navolgende vonnissen aan verdachte zijn opgelegd, ten uit voer zullen worden gelegd, te weten:
- het vonnis van de kinderrechter Zeeland-West-Brabant van 8 september 2020, gewezen onder parketnummer 02-104318-19;
- het vonnis van de kinderrechter Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2021, gewezen onder parketnummer 02-167435-19;
- het vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2020, gewezen onder parketnummer 96-077978-20;
- het vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant van 26 november 2020, gewezen onder parketnummer 96-115699-20.
Gebleken is dat verdachte de algemene voorwaarde in al de voornoemde zaken heeft overtreden, terwijl hij wist dat hij gedurende die proeftijden geen nieuwe strafbare feiten mocht plegen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de feiten in de onderhavige zaken wezenlijk verschillen van de feiten waar de vorderingen tot tenuitvoerlegging betrekking op hebben en het om oudere zaken gaat. De gevorderde voorwaardelijke werkstraffen kunnen gedeeltelijk worden toegewezen. De gevorderde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden afgewezen nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zouden de vorderingen tot tenuitvoerlegging kunnen worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van alle vier de vorderingen echter niet opportuun vanwege de aan hem opgelegde straf en gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden. Verdachte was echter een gewaarschuwd mens nu hij in vier proeftijden liep. Om die reden moet wel een reactie volgen. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van parketnummer 02-104318-19 toewijzen. De rechtbank zal de overige vorderingen afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2, subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 93 (drieënnegentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen zal melden bij SVG Emergis te 4337 EA Middelburg, Vrijlandstraat 33, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht, waarbij de reclassering contact met verdachte zal opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat diagnosticeren en, indien geïndiceerd, ambulant laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. Diagnostiek start zo snel mogelijk. De (indien geïndiceerde) behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte meewerkt aan controles op het gebruik van drugs om het middelengebruik te bespreken en inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controles. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt vast dat verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 8 september 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-104318-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een werkstraf van 30 uren,
te vervangen door 15 dagen jeugddetentieindien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht.
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 02-167435-19, 96-077978-20 en 96-115699-20 af;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter,
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 september 2022.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.