ECLI:NL:RBZWB:2022:5318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
02-046524-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor risicovol rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Bartelmeetweg te Tholen. De verdachte, geboren in 2000, reed met een te hoge snelheid en vertoonde risicovol rijgedrag, wat leidde tot een ongeval waarbij twee inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van roekeloosheid, maar van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van roekeloosheid, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk schuld had aan het ongeval door zijn onvoorzichtige rijgedrag. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral omdat de slachtoffers minderjarig waren en de verdachte eerder in aanraking was gekomen met de politie voor verkeersdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-046524-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. M. Brokx, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen (feit 1). Ten aanzien van de overige inzittenden wordt verdachte verweten dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden, waarvoor partiële vrijspraak moet volgen. Wel kan worden vastgesteld dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag, gelet op de navolgende omstandigheden. Verdachte heeft gedurende de route bewust gevaarlijk rijgedrag vertoond. Kort na aanvang van de rit was er al sprake van stoerdoenerij, doordat verdachte driftend een rotonde rond reed. Daarna heeft verdachte de maximum toegestane snelheid ruim overschreden. Het was donker, de weg en de bochten waren smal en slecht verlicht en op het moment dat verdachte de bocht naar rechts naderde liet hij zich afleiden door één van de inzittenden. Gelet op al deze omstandigheden tezamen is er sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Bij twee van de minderjarige inzittenden is sprake van zwaar lichamelijk letsel. De overige inzittenden hebben licht letsel opgelopen. De officier van justitie acht feit 2 ten aanzien van de overige inzittenden eveneens wettig en overtuigend bewezen, onder verwijzing naar hetgeen zij ten aanzien van feit 1 naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt op de weg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Er kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat hij roekeloos heeft gehandeld. Ook kan uit het handelen van verdachte geen schuld in de zin van artikel 6 WVW worden afgeleid. Aan verdachte kan hooguit een kort moment van onoplettendheid worden verweten, omdat hij werd afgeleid door één van de inzittenden. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft geen schuld op te leveren. Er zijn ook geen bijkomende omstandigheden waaruit zijn schuld blijkt. Verdachte heeft niet opzettelijk de bocht te hard ingereden, geen gas bij gegeven en heeft geen poging gedaan om te driften. Hij heeft moeten terugsturen toen hij voelde dat het voertuig weggleed uit de bocht. Van bewust niet behoorlijk door de bocht sturen is dus geen sprake geweest. Het was een reactie om te voorkomen dat het voertuig zou wegslippen. Ten aanzien van
feit 2 kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat concreet gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt, waardoor eveneens vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II volgt dat verdachte in de avond van 9 april 2021 in een personenauto heeft gereden op de Bartelmeetweg te Tholen. Het was op dat moment al donker. Bij verdachte in het voertuig zaten vier passagiers. In een bocht naar rechts heeft verdachte te laat ingestuurd, waardoor hij de macht over het stuur is verloren. Het voertuig is tegen een verkeersbord aangebotst en uiteindelijk in de sloot tot stilstand gekomen. De vier inzittenden zijn gewond geraakt.
Niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte exact heeft gereden. Uit de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf blijkt dat verdachte harder heeft gereden dan was toegestaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij wel harder reed dan was toegestaan, hij schat zo rond de 80 kilometer per uur. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de 60 kilometer per uur die ter plaatse was toegestaan. Uit de getuigenverklaringen blijkt verder dat het rijgedrag van verdachte al eerder tijdens de rit risicovol was.
Ten aanzien van feit 1
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals bedoeld in artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, waarbij er in ieder geval sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door verdachte.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat van roekeloosheid geen sprake is. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een voor de situatie ter plaatse onverantwoord hoge snelheid heeft gereden. Ondertussen zat één van de inzittenden aan de radio, waardoor verdachte zich liet afleiden. Verdachte is hierdoor te hard de bocht ingereden. Eenmaal in de bocht was het te laat om nog af te remmen waardoor hij slipte, de macht over het stuur verloor en tegen een verkeersbord is aangebotst, waarna het voertuig in de sloot terecht is gekomen. Juist in deze situatie, te weten in het donker en op een smalle weg in een bocht, had verdachte extra oplettend moeten zijn en had hij zijn snelheid moeten aanpassen naar de omstandigheden zodat hij voldoende tijd had om de verkeerssituatie goed te beoordelen. Temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de weg en ook op de hoogte was van de naderende bocht naar rechts. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met het risicovol rijgedrag van verdachte eerder tijdens de rit, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte meer dan een enkel moment onvoldoende oplettend en onvoorzichtig is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte hierdoor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat dus sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank kwalificeert het letsel dat [slachtoffer 2] als zwaar lichamelijk letsel bestaande uit een gebroken linker bovenarm waarbij pinnen en gips werden aangebracht en het letsel van [slachtoffer 1] , bestaande uit kneuzingen aan schouder en elleboog met een geschatte genezingstijd van 4 tot 6 weken, gelet op de aard en de gevolgen en de (lange) herstelduur daarvan, zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van feit 2
Nu de rechtbank tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 WVW ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zal zij de onder feit twee tenlastegelegde verdenking van artikel 5 WVW alleen ten aanzien van de overige passagiers te beoordelen. De rechtbank heeft reeds de gedragingen van verdachte omschreven. Die gedragingen hebben geleid tot een verkeersongeval waarbij ook de overige passagiers, te weten [slachtoffer 3] en
[slacthoffer 4] , letsel hebben opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gevaar hebben veroorzaakt op de weg. Zij acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 9 april 2021 te Tholen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Bartelmeetweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, te rijden met een snelheid die hoger
lag dan de wettelijke toegestane maximum snelheid, en niet behoorlijk, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig door de voor hem, verdachte, gelegen bocht te sturen/geleiden, waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten voor die [slachtoffer 2] een gebroken bovenarm en voor die [slachtoffer 1] nekklachten,
en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
feit 2
op 9 april 2021 te Tholen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bartelmeetweg, heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de wettelijke toegestane maximum snelheid, en niet behoorlijk, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig door de voor hem, verdachte, gelegen bocht heeft gestuurd/geleid, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast vordert de officier van justitie ontzegging van rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, nu het van belang is dat het rijgedrag van verdachte gaat veranderen. Om die reden kan niet worden volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Voor feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een taakstraf is vanwege zijn jonge leeftijd en emotionele staat niet wenselijk en ook te zwaar voor het delict. Een rijontzegging is evenmin opportuun, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Primair wordt door de raadsvrouw, gelet op de geschetste omstandigheden, aangevoerd dat het opleggen van een straf vanuit het oogpunt van preventie of vergelding geen enkele meerwaarde heeft. Subsidiair wordt verzocht wordt om te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete, meer subsidiair wordt verzocht om een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Door het onverantwoorde en gevaarlijke rijgedrag heeft verdachte in de avond van 9 april 2021 een verkeersongeval veroorzaakt. Hij was bekend met de weg, wist dat hij een bocht naderde en bleef ondanks dat het donker was te hard rijden en liet zich afleiden door één van de inzittenden. Hierdoor heeft hij in de bocht de macht over het stuur verloren, waardoor het voertuig van de weg is geraakt en uiteindelijk in de sloot terecht is gekomen. Twee van de inzittenden hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen en ook de andere inzittenden zijn gewond geraakt. Door zich op deze wijze als weggebruiker te gedragen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de inzittenden, die ten tijde van het ongeval allen minderjarig waren. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, ook ten opzichte van zijn medeweggebruikers. De rechtbank rekent verdachte de feiten dan ook zwaar aan.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 2 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte op 11 november 2019 een strafbeschikking heeft ontvangen voor het overtreden Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te weten voor een forse snelheidsovertreding. Het is dus niet de eerste keer dat de verdachte in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met overtreding van de verkeerswetgeving. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij betrokkenheid bij de slachtoffers heeft getoond en is geschrokken van het door hem veroorzaakte verkeersongeval. Op eigen initiatief heeft verdachte vrij snel na het ongeval spijt betuigd aan de slachtoffers. Verdachte heeft op die manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ten slotte rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
De rechtbank ziet alles beschouwd en met name gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid, ook niet in het licht van hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een taakstraf voor de duur van 60 uren opleggen, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een deel te weten drie maanden, voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden nogmaals risicovol rijgedrag te vertonen dan wel andere strafbare feiten te plegen.
Nu feit 2 een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is gelet op de samenloop met feit 1 en in het licht van de reeds opgelegde straf. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Feit 1
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Feit 2
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. M. van de Wetering en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 september 2022.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen