Op 14 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens hem € 45.000,- bedroeg, maar na een vermindering van € 7.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, kwam het bedrag uit op € 38.000,-. De verdediging stelde dat de verdachte slechts als katvanger fungeerde en dat hij niet het volledige voordeel had genoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij het volledige voordeel had verkregen en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 13.000,-. Na verdere vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn, werd het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 5.902,04. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat.