ECLI:NL:RBZWB:2022:5297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
02-244580-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van een 14-jarig meisje met een taakstraf van 80 uren

Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een 14-jarig meisje. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanranding en ontuchtige handelingen met het minderjarige meisje. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de aangifte van het slachtoffer en verklaringen van getuigen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende ondersteuning vond in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en het aantreffen van het telefoonnummer van het slachtoffer in de telefoon van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelingen het slachtoffer dwong tot het dulden van ontuchtige handelingen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren, waarbij rekening werd gehouden met de impact van de aanranding op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-244580-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding dan wel dat hij ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de melding door de moeder van aangeefster, de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en het feit dat het nummer van aangeefster in de telefoon van verdachte is aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij wijst daarbij op het feit dat de getuigen een deel van de aangegeven handelingen niet hebben gezien. Hierdoor wordt de aangifte op essentiële onderdelen niet ondersteund. Daarnaast heeft het aanraken op het been of de arm geen ontuchtig karakter en is er geen sprake geweest van dwang.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
FeitenUit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en aangeefster op 11 juli 2022 allebei in het Reeshofpark te Tilburg waren. Aangeefster zat daar met haar vriendin [getuige 1] op een bankje toen verdachte bij hen kwam zitten. Verdachte heeft hierbij zijn hand op het been van aangeefster gelegd. Getuige [getuige 1] bevestigt dit. Nadat [getuige 1] weg was gegaan, is verdachte dichter bij aangeefster gaan zitten. Zij kwam hierdoor klem te zitten in de hoek van de bank. Verdachte heeft een arm om aangeefster geslagen en haar vervolgens betast op haar buik, tussen de benen bij de lies en de vagina, op haar borsten, op haar armen en op het bovenbeen. Dit alles gebeurde over de kleding van aangeefster heen.
Juridisch kaderDeze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Dit komt omdat dit soort zaken zich geregeld kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen en er vaak geen getuigen zijn. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van een aangever. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus iets zijn dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd, ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van het slachtoffer en moet bovendien uit een andere bron komen.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat niet alle onderdelen uit de verklaring van aangeefster bij het informatief gesprek en de aangifte worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Enkele tenlastegelegde handelingen worden alleen in haar verklaring omschreven. De rechtbank heeft echter geen enkele reden om te twijfelen aan deze verklaring. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door getuige [getuige 3] die heeft gezien hoe aangeefster in een hoekje van de bank werd gedrukt, dat zij werd vastgepakt bij de binnenkant van haar bovenbeen en hoe angstig zij er uitzag. Ook [getuige 2] heeft gezien dat aangeefster in de hoek van de bank zat en dat verdachte heel dicht op haar zat en een hand op haar bovenbeen had gelegd. Ook getuige [getuige 1] bevestigt dat de man aangeefsters been aanraakte op haar been. Naast de handelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen heeft aangeefster ook omschreven dat verdachte haar telefoonnummer wilde hebben en dat zij het telefoonnummer van verdachte kreeg. Dit uitwisselen van de telefoonnummers wordt bevestigd door het feit dat in de telefoon van verdachte het nummer van aangeefster is aangetroffen. Het door aangeefster genoemde telefoonnummer bleek ook van verdachte te zijn. Verder is er een foto gemaakt van de persoon die aangeefster aansprak. Verdachte is op deze foto herkend door een verbalisant. De foto van verdachte ondersteunt de verklaring over zijn aanwezigheid in de nabijheid van aangeefster. Dit wordt overigens door verdachte ook niet ontkend. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen. Zij acht die verklaring ook betrouwbaar en gaat uit van de juistheid van de verklaring. De door aangeefster genoemde handelingen kunnen dan ook naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden.
De volgende vraag is of deze handelingen dan ook een feitelijke aanranding van de eerbaarheid opleveren. Verdachte heeft door zeer dichtbij aangeefster te gaan zitten ervoor gezorgd dat aangeefster klem kwam te zitten in de hoek van de bank. Door zijn arm om haar heen te slaan en haar been vast te pakken heeft verdachte ervoor gezorgd dat aangeefster geen kant op kon. Door haar vervolgens ook nog onverhoeds bij haar borsten, vagina, lies, been en arm vast te pakken, bevroor aangeefster. Zij kon niet meer vluchten en heeft de handelingen van verdachte moeten dulden totdat twee jongens haar uit de situatie konden bevrijden door verdachte aan te spreken. De rechtbank is van oordeel dat er onder die omstandigheden sprake is van dwang om handelingen te dulden. De handelingen die door verdachte zijn verricht zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard en uiterlijke verschijningsvormen ook aan te merken als ontuchtige handelingen.
ConclusieAlles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door het plegen van de in de tenlastelegging genoemde handelingen schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 juli 2021 te Tilburg, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het over de kleding heen betasten van de buik en lies en borsten en vagina en armen en bovenbeen, en bestaande die feitelijkheden uit
het dicht tegen die [slachtoffer] aan gaan zitten en het onverhoeds vastpakken van de borsten en vagina en lies en been en arm, van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in de schemering van de avond, in een parkje, een meisje van 14 jaar oud aangerand. Dit is een zeer vervelend feit. De aanranding heeft grote gevolgen gehad voor aangeefster. Uit de namens haar ingediende stukken blijkt dat het leven van aangeefster door het incident is veranderd. Zij is bang en onzeker geworden.
Verdachte heeft veel handelingen verricht, hij is doorgegaan toen aangeefster hem vroeg te stoppen en dit alles heeft een ruime tijd geduurd. Hij is er pas mee gestopt toen de jongens bij de skatebaan hem aanspraken en daarmee aangeefster bevrijdden uit de greep van verdachte. Uit zijn verklaring ter zitting blijkt dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor dit handelen, maar juist de gebeurtenissen – zonder enige onderbouwing – afschuift als iets wat door een aantal jongeren is verzonnen. De rechtbank neemt verdachte deze handelingen en houding kwalijk.
Bij de bepaling van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenfeiten. Doorgaans worden er in dat geval taakstraffen opgelegd. Dit brengt met zich dat naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, thans niet aan de orde is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij 100% afgekeurd is en daardoor niet zou kunnen werken of alleen licht werk zou kunnen verrichten. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de reclassering mogelijkheden heeft voor het uitvoeren van taakstraffen door mensen met een arbeidsbeperking. De arbeidsbeperking van verdachte staat dan ook niet in de weg aan het opleggen van een taakstraf.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren gepast en geboden. Zij begrijpt dat een dergelijke straf wellicht lastig uit te voeren is voor verdachte, maar zij ziet gelet op de ernst van het feit geen ruimte voor een andere of lichtere straf.

7.Het schadeformulier

De rechtbank stelt vast dat er namens aangeefster een schadeformulier is ingevuld. Uit dat schadeformulier is het de rechtbank gebleken dat het feit een grote impact op haar heeft gehad. Deze omstandigheden zijn door de rechtbank ook meegewogen in de strafmaat. In het schadeformulier is geen bedrag gevorderd voor de geleden schade. Om die reden zal de rechtbank het formulier dan ook niet aanmerken als een vordering benadeelde partij.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 september 2022.
Mr. Van Kralingen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.