ECLI:NL:RBZWB:2022:5295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2022, werd het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV had deze geweigerd op basis van de beoordeling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, voerde aan dat het UWV zijn beperkingen had onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te vervullen. De rechtbank onderzocht het procesverloop, waarbij het UWV in eerdere besluiten had aangegeven dat eiser niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. Tijdens de zitting op 3 maart 2022 werd het UWV vertegenwoordigd door een advocaat, en eiser door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot.

De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende onderzoek had verricht naar de medische situatie van eiser. De UWV-arts had eiser gesproken en relevante medische informatie in de beoordeling betrokken. De rechtbank concludeerde dat de UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) adequaat hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde beperkingen te herzien. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de conclusies van het UWV konden ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat het UWV niet verplicht was om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser kreeg wel zijn griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1459 WIA

uitspraak van 12 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 13 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen vanaf 1 januari 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
In een besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. I.M.P.M.J. Nelemans, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaijk.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren op een verweerschrift van het UWV van 1 maart 2022, waarin de motivering van het standpunt van het UWV is aangepast. Eiser heeft middels een brief van 10 maart 2022 een reactie ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd middels een brief van 21 juni 2022. Partijen hebben vervolgens niet aangegeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak gesloten op 29 augustus 2022.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1.
Eiser is in 2012 voor het laatst werkzaam geweest als medewerker klantenservice. Op 22 augustus 2012 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Het UWV heeft op 24 november 2015 een WIA-uitkering toegekend aan eiser vanwege geen benutbare mogelijkheden op basis van sterk wisselende mogelijkheden.
In juli 2018 vond een herbeoordeling plaats van eisers mate van arbeidsongeschiktheid in verband met een door hem geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft eiser hierbij minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, waarna het eisers WIA-uitkering per 15 augustus 2019 heeft beëindigd.
Eiser heeft op 17 april 2020 een aanvraag ingediend om een nieuwe WIA-uitkering. In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan deze uitkering toe te kennen vanaf 1 januari 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat, en is hij niet in staat de geduide functies te vervullen. Op wat hij aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
3. Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 6, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Het medische onderzoek van het UWV voorafgaand aan het bestreden besluit
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.2.
UWV-arts [naam UWV-arts] heeft eiser gesproken middels een videoverbinding op 10 juni 2020, waar (oriënterend) psychisch onderzoek werd gedaan. De UWV-arts heeft het dossier bestudeerd, waaronder de door eiser ingebrachte medische informatie in de vorm van een arbeidsdeskundigenrapport van Diamant groep van 2 april 2020, een rapport van psychologisch onderzoek dat is verricht door psycholoog [naam psycholoog] en basis-psycholoog [naam basis-psycholoog] van 17 maart 2020, een bevestiging van een beeldbelafspraak op 25 juni 2020 met GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van het Vincent van Gogh Centrum voor Angst en Dwang, een mailwisseling in februari 2020 tussen eiser en Libra Revalidatie Audiologie over het inplannen van een afspraak voor tinnitusonderzoek in Breda. De UWV-arts rapporteert dat de medische situatie met betrekking tot eiser gehoor niet is veranderd. Eiser is onverminderd in staat om gesprekken te voeren zonder ondersteuning. Hij is verder onverminderd minder geschikt voor werk waarin men zeer langdurig de aandacht moet richten op een taak. Hij is meer geschikt voor werk waarbij men een taak binnen 10 à 15 minuten kan afronden. Omdat stress de tinnitusklachten kan doen verergeren, is eiser ongeschikt voor werk onder een structureel hoge werkdruk (hectisch werk). Af en toe een versnelling in het werktempo is wel mogelijk. Vanwege de verandering in andere medische problematiek ziet de UWV-arts reden de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren uit te breiden. Eiser blijft onverminderd ongeschikt voor werk met een hoge stressbelasting. De taken dienen duidelijk omschreven te zijn. Verder blijft eiser ongeschikt voor werk waarbij samenwerken en conflicten hanteren een kerntaak is. Eiser is meer geschikt voor werk in een eigen deeltaak. Daarnaast neemt de UWV-arts aanvullende beperkingen aan. Hij acht eiser aangewezen op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Ook acht hij eiser ongeschikt voor werkzaamheden met veelvuldige contacten met klanten, patiënten en hulpbehoevenden. Eiser claimt concentratieproblemen, maar de UWV-arts ziet geen reden om cognitieve beperkingen aan te nemen. Wel acht hij problematiek met betrekking tot langdurige concentratie aannemelijk. Hij acht eiser daarom ook ongeschikt voor het beroepsmatig besturen van motorvoertuigen. Daarnaast is eiser ongeschikt voor werkzaamheden waarbij hoge alertheid gevraagd wordt of werkzaamheden met verhoogd valrisico. Eerder werd een beperking in duurbelastbaarheid aangegeven wegens verminderde beschikbaarheid door behandeling. Omdat eiser momenteel geen behandeling volgt, ziet de UWV-arts geen aanleiding om aanvullende beperkingen in werktijden aan te nemen. De UWV-arts heeft eisers beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2020.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eisers dossier bestudeerd. Hij overweegt dat objectieve argumenten ontbreken voor eisers stelling dat zijn klachten zouden moeten leiden tot meer of zwaardere beperkingen. Daarnaast is niet uitgesloten dat ook andere factoren dan medische een rol spelen bij het ervaren van de klachten, zoals een omgekeerd dag-nachtritme en deconditionering. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primaire UWV-arts in voldoende mate rekening gehouden met eisers klachten. De verzekeringsarts b&b ziet in eisers bezwaren geen aanleiding voor het opleggen van zwaardere beperkingen met betrekking tot de aspecten concentreren, vasthouden en verdelen van aandacht, doel-matig handelen, zelfstandig handelen is adequaat onderzoek verricht. Op grond van wat eiser heeft aangevoerd ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding voor het opleggen van zwaardere beperkingen op dit vlak. Volgens de verzekeringsarts b&b is de blootstelling aan persoonlijk risico reeds afdoende beperkt. Er is weliswaar vastgesteld dat door de oorproble-men luisterinspanningen meer energie vragen dan gebruikelijk, maar met het opleggen van de beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak op dit gebied wordt hier voldoende aan tegemoet gekomen. De verzekeringsarts b&b onderbouwt verder waarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b heeft de in primo vastgestelde FML niet gewijzigd.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV voorafgaand aan het bestreden besluit
5. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdes-kundige en een arbeidsdeskundige b&b. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), en Medewerker intern transport (Sbc-code 111220). Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] heeft bij de primair geduide functies en vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid bij heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
Wijziging onderbouwing standpunt UWV in beroep
6. Eiser stelt in zijn beroepschrift van 29 maart 2021 dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens hem is het UWV er ten onrechte aan voorbijgegaan dat uit zijn studie- en arbeidsverleden blijkt dat hij al zijn hele leven beperkt is in zijn functioneren. Eiser stelt dat hij kampt met spannings- en angstklachten, en dat de behandelend psycholoog vermoedt dat sprake is van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Eiser wijst daarbij op een eindverslag van het Regionaal Autisme Centrum in [plaatsnaam 2] van 10 november 2021. In een verweerschrift van 1 maart 2022 concludeert het UWV dat het genoemde eindverslag alsmede een brief van eisers GZ-psycholoog van 5 maart 2021 aanleiding geeft om de FML van 30 juli 2020 te wijzigen. Het UWV verwijst hierbij naar aanvullend rapporten van de verzekeringsarts b&b van 24 februari 2022, een nieuwe FML van 25 februari 2022, en een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 28 februari 2022 die (opnieuw) concludeert tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Omdat het UWV de onderbouwing van zijn standpunt heeft gewijzigd, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet met de daarbij vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Eisers beroep wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Hieronder zal worden beoordeeld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Beoordeling door de rechtbank
7. Eiser heeft in een brief van 10 maart 2022 – in reactie op de gewijzigde onderbou-wing van het standpunt van het UWV – gesteld dat het UWV onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De primaire UWV-arts heeft eiser gesproken middels een videoverbinding op 10 juni 2020, waar (oriënterend) psychisch onderzoek werd verricht. Een uitgebreide anamnese is afgenomen, eisers persoonlijke en sociale functioneren is besproken en ook zijn dagverhaal is doorgenomen. De UWV-arts heeft ook een grote hoeveelheid door eiser ingebrachte medische informatie betrokken in zijn beoordeling. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts b&b eisers dossier bestudeerd, en ook is hij ingegaan op eisers bezwaren. In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts b&b op basis van het eindverslag van het Regionaal Autisme Centrum in [plaatsnaam 2] van 10 november 2021 en een brief van eisers GZ-psycholoog van 5 maart 2021 aanvullende beperkingen aangenomen, die zijn opgenomen in een FML van 25 februari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank had het UWV met de verrichtte onderzoekshande-lingen en de beschikbare medische informatie voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt ook dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, meer specifiek zijn psychische klachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordelingen. Voor de conclusie dat het UWV onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, ziet de rechtbank gezien het voorgaande geen aanleiding. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat de uitkomst van het medisch onderzoek van het UWV in de beroepsfase onvoldoende is onderbouwd.
8. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat het UWV in de beroepsfase te weinig beperkingen aanwezig heeft geacht, nu hij deze stelling niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens die aanleiding geven om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV. De enkele omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent ook niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals bepleit door eiser, ziet de rechtbank gezien het voorgaande geen aanleiding.
9. In een aanvullend rapport van 28 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b onderbouwd waarom de in de bezwaarfase gehanteerde theoretische functies ook gebruikt mogen worden om eisers mate van arbeidsongeschiktheid te berekenen, als wordt uitgegaan van de in de beroepsfase opgestelde FML van 25 februari 2022. Eiser heeft deze onderbouwing niet meer (gemotiveerd) betwist. Op basis van de inkomsten die eiser met de gehandhaafde functies zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Nu eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om die conclusie onjuist te achten.
Conclusie
10. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het UWV eiser terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering met ingang van 1 januari 2020. Gelet hierop bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten.
Griffierecht en proceskosten
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegings-factor 1). Verder komen de door eiser gevraagde reiskosten ten behoeve van de zitting voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het UWV in deze kosten, die de rechtbank vaststelt op € 16,66 gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.534,66.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.