ECLI:NL:RBZWB:2022:5280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10305 en 21_547 en 21_679 en 21_5618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering en terugvordering van te veel betaalde bijstand

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen besluiten van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, waarbij hun recht op bijstand is herzien en ingetrokken. De rechtbank heeft de beroepen op 7 september 2022 behandeld. Eisers hebben in totaal vier beroepen ingesteld tegen verschillende besluiten van Baanbrekers, die betrekking hebben op de herziening van hun bijstandsuitkering over de maanden mei en juni 2018, de terugvordering van te veel betaalde bijstand en de afwijzing van aanvragen voor een individuele inkomenstoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat Baanbrekers de bijstandsuitkering van eisers ten onrechte heeft ingetrokken over de maand augustus 2018, maar dat de intrekking over de periode van 1 september 2018 tot en met 24 april 2020 wel standhoudt. De rechtbank oordeelt dat Baanbrekers niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstandsuitkering over augustus 2018, terwijl de intrekking over de andere maanden wel gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de bijstandsuitkering over de maanden waarin de intrekking standhoudt, rechtmatig is. Daarnaast heeft de rechtbank de aanvragen voor de individuele inkomenstoeslag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eisers aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank heeft de eisers schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure met zaaknummer 20/10305 PW.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/10305 PW, BRE 21/547 PW, BRE 21/679 PW, BRE 21/5618 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. A.C. van Langen),
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] )
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat).

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit 1). In dat besluit heeft Baanbrekers het recht op bijstand herzien over de maanden mei 2018 en juni 2018 en ingetrokken vanaf 2 augustus 2018. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 20/10305 PW.
Eisers hebben vervolgens (rechtstreeks) beroep ingesteld tegen het besluit van 3 november (bestreden besluit 2), waarbij de in verband met de intrekking en herziening te veel betaalde algemene en bijzondere bijstand van in totaal € 33.040,58 van eisers is teruggevorderd. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/547 PW.
Eisers hebben eveneens (rechtstreeks) beroep ingesteld tegen het besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit 3) waarbij Baanbrekers de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag heeft afgewezen. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/679 PW.
Eisers hebben ook (rechtstreeks) beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2021 (bestreden besluit 4) waarbij Baanbrekers opnieuw een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag heeft afgewezen. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/5618 PW.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 juli 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en [naam ambulant begeleider] (ambulant begeleider van eiser van [naam bedrijf 1] ). De gemachtigde van verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
Naar aanleiding van het ter zitting gedane verzoek van eisers om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de intrekking, herziening en daardoor ontstane terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de afwijzing van twee aanvragen voor een individuele inkomenstoeslag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen
1.
Feiten
Eiser ontving sinds 9 september 2013 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Per 17 november 2014 ontvangen eisers samen een uitkering naar de norm van gehuwden.
Nadat eiser op 2 augustus 2018 bij een controle op zwart werk volgens de Sociale recherche in België werkend is aangetroffen op een festival in België, is Baanbrekers een onderzoek gestart naar het recht op bijstand. In dat kader zijn eisers onder meer gevraagd bankafschriften over de periode van 1 mei 2019 tot 1 juni 2019 in te leveren.
Op 13 augustus 2019 heeft Baanbrekers een melding ontvangen dat eiseres inkomsten zou hebben uit werkzaamheden als zelfstandige.
Op 3 februari 2020 zijn eisers, bijgestaan door eisers begeleider van [naam bedrijf 1] , gehoord door twee medewerkers handhaving. In dat gesprek heeft eiseres verklaard dat zij wel eens bijschrijvingen ontvangt van [naam bedrijf 2] voor het vertalen van teksten, dat zij in 2019 puur hobbymatig op een aantal rommelmarkten heeft gestaan, dat zij spullen verkoopt via Markplaats.nl en dat de contante stortingen op haar rekening van 15 februari 2019 en van 20 juni 2019 zien op gespaard muntgeld. Eiser heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2018 zijn vriend [naam vriend 1] heeft opgehaald bij festival [naam festival] en daar niets voor heeft gekregen, dat hij op woensdag altijd zijn vriend [naam vriend 2] helpt met het sleutelen aan zijn racewagen, dat [naam vriend 3] een hele goede vriend is die een eigen amusementsbedrijf heeft en dat hij wel eens met hem meerijdt in de vrachtwagen en koffiedrinkt op een kermis. Het gaat niet om werkzaamheden maar om bezigheidstherapie.
Bij brief van 5 februari 2020 zijn aanvullende gegevens bij eisers opgevraagd over onder meer bankafschriften, overzichten van hun Paypal rekening, een overzicht van werkzaamheden die eiseres voor [naam bedrijf 2] heeft verricht, een overzicht van rommelmarkten/kramen waar eiseres vanaf 22 februari 2016 heeft gestaan, een overzicht van alle markplaats advertenties vanaf 22 februari 2016 tot heden, deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken over de herkomst van de contante stortingen van € 100,00 op 15 februari 2019 en van € 130,00 op 20 juni 2019. Eiser is gevraagd een overzicht te verstrekken van zijn betrokkenheid bij werkzaamheden/activiteiten door [naam vriend 3] , door [naam vriend 2] en door [naam vriend 1] vanaf 22 februari 2016.
Op 17 februari 2020 heeft de ambulant begeleider van [naam bedrijf 1] namens eisers een deel van de gevraagde stukken ingediend.
Omdat eisers niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd, is het recht op uitkering in het besluit van 26 februari 2020 opgeschort. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om vóór 10 maart 2020 de nog ontbrekende gegevens te verstrekken.
Eisers hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapport van 24 maart 2020. Geconcludeerd werd dat het recht op bijstand per 2 augustus 2018, zijnde de dag dat eiser werkend is aangetroffen op het festival [naam festival] , niet is vast te stellen.
Gebleken is dat eiseres zonder dit te melden spullen heeft verkocht via Marktplaats en op rommelmarkten. Daarnaast heeft zij opdrachten uitgevoerd via [naam bedrijf 3] waar zij per opdracht een vergoeding voor heeft ontvangen. Op bankafschriften zijn een aantal contante stortingen te zien die niet zijn onderbouwd door middel van deugdelijk en verifieerbaar bewijs.
In het primaire besluit van 24 april 2020 is, primair, het recht op uitkering per 2 augustus 2018 ingetrokken omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Het recht op bijstand wordt herzien over de maanden mei 2018 en juni 2018 in verband met niet gemelde bijschrijvingen die alsnog worden aangemerkt als inkomen. De ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van mei 2018 tot en met juni 2018 en 2 augustus 2018 tot en met 31 maart 2020 zal van eisers worden teruggevorderd in een apart besluit.
Secundair wordt het recht op uitkering herzien over de maanden augustus 2018 tot en met december 2018, februari 2019 tot en met september 2019 en december 2019 tot en met januari 2020 in verband met niet gemelde middelen die als inkomen worden aangemerkt.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Eisers ontvangen per 1 mei 2020 weer een uitkering naar de norm van gehuwden.
In het bestreden besluit 1 van 12 november 2020 is het bezwaar tegen de intrekking en herziening, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard met aanvulling van de grondslag. Het bezwaar tegen de aankondiging van de terugvordering is niet-ontvankelijk verklaard.
In het bestreden besluit 2 van 3 november 2020 is de in verband met de intrekking en herziening te veel betaalde algemene en bijzondere bijstand van in totaal € 33.040,58 van eisers teruggevorderd.
Op 25 augustus 2020 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet.
In het bestreden besluit 3 van 24 november 2020 heeft Baanbrekers deze aanvraag afgewezen.
Op 7 september 2021 hebben eisers opnieuw een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag.
In het bestreden besluit 4 van 18 oktober 2021 is ook deze aanvraag afgewezen.
2.
Standpunten partijen
Eisers voeren in de kern aan dat hun bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. Anders dan Baanbrekers aanvoert kan het recht wel worden vastgesteld.
Aan de verklaring van de sociaal inspecteur in België kan niet de waarde worden gehecht zoals Baanbrekers dat wenst. De verklaring is niet juist opgeschreven, het formulier is niet ondertekend en het betreft geen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Behalve die onjuist opgeschreven verklaring blijkt nergens uit dat eiser werkend is aangetroffen of dat hij op de bouwlocatie van de zweefmolen aanwezig was. Een eventuele herziening over de maand augustus 2018 dient beperkt te blijven tot inkomsten verworven op 2 augustus 2018. Hierbij kan worden uitgegaan van een fictief inkomen voor 8 uur ter tegen het minimumloon. Eiseres heeft de inkomsten uit haar verkopen via Markplaats en rommelmarkten voldoende inzichtelijk gemaakt. De betalingen inzake de verkopen via Markplaats vonden uitsluitend per bank plaats en zijn terug te zien op de bankafschriften. Baanbrekers had hierop de inkomsten kunnen vaststellen. Eiseres heeft een overzicht verstrekt van de rommelmarkten waarop zij gestaan heeft, welke kosten zij daarvoor heeft gemaakt en wat zij heeft verkocht. Indien en voor zover het overzicht niet voldoende zou zijn, is eiseres van mening dat de opbrengsten op die dagen schattenderwijs kunnen worden vastgesteld. Het intrekken van het recht op bijstand over de gehele periode alleen op basis van vermeende inkomsten uit rommelmarkten is bijzonder buitenproportioneel en staat in het geheel niet tot de genoten inkomsten. Uit het beperkte aantal rommelmarkten kan geen inkomen boven bijstandsniveau worden verworven. Eiseres heeft de contante stortingen over de periode september 2018 tot en met januari 2020 verklaard. Voor zover de bijschrijvingen wel kunnen worden aangemerkt als inkomen, dan kan de bijstand worden herzien en het (aanvullend) recht op bijstand worden vastgesteld.
Baanbrekers blijft van mening dat het recht op uitkering per 2 augustus 2018 niet kan worden vastgesteld. Het formulier van de Belgische inspecteur ziet op de controle van werknemers die aanwezig zijn bij het evenement. Eiser heeft op dat moment verklaard dat hij dat vrijwillig doet. Hij heeft niet ontkend werkzaamheden te verrichten. Er is sprake van tegenstrijdige verklaringen. Baanbrekers blijft van mening dat het recht op bijstand over de maand augustus 2018 niet kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de handel op rommelmarkten en via markplaats, is er volgens Baanbrekers geen sprake van een sluitende boekhouding. Verder is Baanbrekers van mening dat de herkomst van de contante stortingen niet is aangetoond. Tegenover handhaving heeft eiseres verklaard dat zij munten spaart en dit op haar rekening stort. Het zou gaan om kleingeld dat is overgebleven van markten. In bezwaar is voor het eerst aangegeven dat het zou gaan om geleend geld. Dit is echter onvoldoende aangetoond. De opgemaakte leenovereenkomsten maken dat niet anders.
3.
Beoordeling door de rechtbank

Herziening mei en juni 2018

3.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat het hem onduidelijk is gebleven of Baanbrekers over de maanden mei en juni 2018 is overgegaan tot herziening van de uitkering in verband met inkomsten of tot (volledige) intrekking van de uitkering.
3.2
De rechtbank stelt vast dat Baanbrekers over de betreffende maanden is overgegaan tot herziening van de uitkering in verband met inkomsten en niet tot volledige intrekking. In de maand mei 2018 heeft Baanbrekers de uitkering met een bedrag van € 33,00 herzien en in de maand juni 2018 met een bedrag van € 130,00 en van € 163,00. Nu de gemachtigde van eisers ter zitting te kennen heeft gegeven te kunnen instemmen met herziening in verband met inkomen in die maanden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdere beoordeling op dit punt.
Intrekking
3.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers aangevoerd dat het hem op grond van de besluitvorming onduidelijk is gebleven over welke periode Baanbrekers de uitkering heeft ingetrokken. De rechtbank leidt uit de intrekkingsbesluiten af dat Baanbrekers de uitkering met terugwerkende kracht heeft ingetrokken vanaf 2 augustus 2018 en dat de terugvordering ziet op de periode van 2 augustus 2018 tot en met 31 maart 2020. Dat in het advies van de commissie bij de weergave in de inleiding een herzieningsperiode van 2 augustus 2018 tot en met januari 2020 staat vermeld (de ‘secundaire’ beslissing uit het primaire besluit) maakt dat niet anders.
3.4
De rechtbank stelt ten aanzien van de intrekking van de bijstandsuitkering vast dat de hier te beoordelen periode in beginsel loopt van 2 augustus 2018 tot en met 24 april 2020 (datum intrekkingsbesluit).
3.5
Eveneens ter zitting heeft gemachtigde van eisers aangevoerd dat het onderzoek van Baanbrekers onnodig laat is gestart, waardoor pas laat is ingegrepen en de intrekkingsperiode onredelijk lang is geworden. De rechtbank overweegt dat het Baanbrekers vrijstaat op grond van artikel 53a van de Participatiewet rechtmatigheidsonderzoek te doen. In deze zaak is het onderzoek gestart in februari 2020 na signalen van Liaan op 13 augustus 2019 dat eiseres inkomsten had als zelfstandige, en heeft dit onderzoek geleid tot intrekking bij besluit van 24 april 2020. Niet is gebleken dat de melding uit België aan het UWV aanleiding is geweest tot het onderhavige rechtmatigheidsonderzoek, noch is duidelijk wanneer deze melding over werkzaamheden in augustus 2018 bekend is geraakt bij Baanbrekers. Van een onredelijk late intrekking is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eisers een beroep beogen te doen op de zogenaamde 6 maanden-jurisprudentie slaagt deze beroepsgrond niet, nu de intrekking en terugvordering is gebaseerd op een schending van de inlichtingenplicht.
3.6
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op Baanbrekers rust.
3.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Baanbrekers niet over de gehele intrekkingsperiode aan die bewijslast voldaan. Voor wat betreft de maand augustus 2018 heeft Baanbrekers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser werkend is aangetroffen, noch zijn er aanwijzingen dat eiseres in die maand inkomsten heeft genoten. Baanbrekers heeft de stelling dat eiser op 2 augustus 2018 werkzaamheden zou hebben verricht uitsluitend gebaseerd op een summiere verklaring van een medewerker van de sociale recherche in België. Volgens die verklaring zou eiser hebben verklaard die dag te hebben geholpen met het plaatsen van een zweefmolen. Het document, zoals de rechtbank dat in het dossier heeft aangetroffen, is echter niet door eiser ondertekend. Niet duidelijk is geworden of de verklaring aan eiser is voorgelezen en of hij daarmee akkoord is gegaan. Dit maakt de bewijskracht van dit document minder sterk. Eiser heeft van meet af aan te kennen gegeven dat zijn verklaring onjuist is weergegeven. Hij heeft zijn stelling onderbouwd met verklaringen van twee vrienden/kennissen die die dag bij het festival aanwezig waren. Behalve de niet ondertekende, niet op ambtseed opgemaakte verklaring, blijkt nergens uit dat eiser werkend is aangetroffen of dat hij op de bouwlocatie van de zweefmolen aanwezig was. Baanbrekers heeft ook geen aanwijzingen gevonden dat eiser op andere momenten wel werkzaamheden zou hebben verricht. Uit de door eiseres overgelegde overzichten blijkt ook niet van marktplaatsadvertenties of rommelmarkten in de maand augustus 2018. Al met al is de rechtbank van oordeel dat Baanbrekers onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er reden was voor intrekking van de bijstandsuitkering over de maand augustus 2018.
3.8
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de onderzoeksbevindingen, de intrekking over de periode in geding vanaf 1 september 2018 tot en met 24 april 2020 wel standhoudt. De intrekking over deze periode is hoofdzakelijk gebaseerd op onduidelijkheden die zijn blijven bestaan over de inkomsten die eiseres heeft gegeneerd met haar activiteiten op Markplaats en op diverse rommelmarkten. Niet in geschil is dat eiseres blijkens de overgelegde overzichten gedurende de hiervoor genoemde periode doorlopend goederen heeft verkocht via Markplaats.nl. Het is voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van de CRvB van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987). De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Of sprake is van incidentele verkoop van privégoederen is afhankelijk van de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten. Indien geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen moeten de activiteiten op Marktplaats worden aangemerkt als handel.
3.9
Uit het door eiseres overgelegde overzicht blijkt dat zij in de periode september 2018 tot en met april 2020 in totaal ruim 300 advertenties heeft geplaatst waarin voornamelijk muziekdragers te koop zijn aangeboden (Vinyl) LP’s, DVD’s, maar ook boeken, sieraden, keukengerei, toiletgerei, met vraagprijzen variërend van € 1,50 tot € 80,00. Met Baanbrekers is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten er geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen maar van handel. Dat het zou gaan om spullen van de oma en tante van eiseres, doet daar niet aan af.
Dit betekent dat Baanbrekers terecht heeft geconcludeerd dat eiseres handelsactiviteiten op Marktplaats heeft verricht.
3.1
Daarnaast heeft eiseres op diverse rommelmarkten gestaan. Uit het door haar verstrekte overzicht blijkt dat eiseres over de periode van januari 2019 tot en met januari 2020 zes maal op een rommelmarkt heeft gestaan: eenmaal in januari 2019, tweemaal in mei 2019, eenmaal in juli 2019, eenmaal in september 2019, en eenmaal in januari 2020. Niet in geschil is dat zij daar ook spullen heeft verkocht. Gelet op het feit dat eiseres over een tijdsbestek van één jaar in ieder geval zesmaal op een rommelmarkt actief was met het oog op het verkopen van goederen, is er naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de rommelmarkten geen sprake van incidentele verkoop van privégoederen, waarvan zij geen mededeling hoefde te doen. In de hiervoor genoemde maanden waarin eiseres op een rommelmarkt heeft gestaan is het aannemelijk dat zij inkomsten in verband met die activiteiten heeft ontvangen of in die maanden redelijkerwijs heeft kunnen verwerven.
3.11
Door van haar activiteiten op Markplaats.nl en op rommelmarkten geen melding te maken, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat eiseres meermaals bij Baanbrekers in algemene zin navraag zou hebben gedaan over de reikwijdte van de inlichtingenplicht, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, waarop zij naar eigen zeggen geen duidelijk antwoord kreeg, maakt deze conclusie niet anders. Nog daargelaten dat eiseres deze stelling pas ter zitting in beroep naar voren heeft gebracht, oordeelt de rechtbank dat eiseres, als het haar onduidelijk was of haar activiteiten op Marktplaats en op rommelmarkten gemeld dienden te worden, daarover – in concrete bewoordingen – bij Baanbrekers navraag had moeten doen. Niet in geschil is dat zij deze activiteiten nimmer heeft gemeld.
3.12
Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
3.13
De rechtbank is van oordeel dat het recht op bijstand, ondanks de door eiseres overgelegde overzichten van Martkplaats.nl en van de rommelmarkten, niet – ook niet schattenderwijs – kan worden vastgesteld. Daarvoor resteren te veel onduidelijkheden. Zo wijst de commissie er terecht op dat eiseres op 19 oktober 2019 blijkens de bankafschriften een bedrag van € 103,25 heeft ontvangen wegens de verkoop van 350 singles maar dat deze advertentie niet is terug te vinden op de lijst van Markplaats. Dit geldt volgens de commissie ook voor het op 4 november 2019 ontvangen bedrag van € 78,25 met omschrijving ‘singles’. Op 30 september 2019 heeft eiseres een bedrag van € 11,95 ontvangen wegens de verkoop van LP’s van artiest [naam artiest] . Op de lijst van Markplaats staat wel een advertentie van de LP’s maar dit item zou niet zijn verkocht. Ter zitting zijn deze onduidelijkheden niet opgehelderd. Baanbrekers heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de handel op Markplaats geen sprake is van een deugdelijke boekhouding, en het recht op bijstand, ook niet schattenderwijs, is vast te stellen over de periode in geding (vanaf 1 september 2018).
3.14
De stelling van eisers dat op basis van de in het dossier aanwezige bankafschriften exact is na te gaan wat is betaald en ontvangen en dat daarom het recht op bijstand kan worden vastgesteld, slaagt op grond van het voorgaande niet. De overgelegde overzichten en bankafschriften kunnen niet als een deugdelijke boekhouding worden aangemerkt.
3.15
Ook ten aanzien van de activiteiten op rommelmarkten heeft eiseres haar inkomsten onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Het overzicht dat eiseres in aanvullend beroep op 28 juni 2022 heeft overgelegd maakt niet inzichtelijk wat eiseres zou hebben verkocht tegen welke prijs. Dat eiseres – achteraf – voor iedere rommelmarkt heeft geschat wat haar winst dan wel verlies is geweest, is onvoldoende controleerbaar. Dat komt voor haar rekening en risico. Eiseres had deze onduidelijkheden kunnen voorkomen door op voorhand met Baanbrekers overleg te hebben over haar activiteiten, zodat afspraken konden worden gemaakt over de te voeren administratie. Aangezien controleerbare gegevens over de rommelmarktactiviteiten ontbreken kan als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting over die maanden het recht op bijstand niet meer worden vastgesteld.
Contante stortingen
3.16
Ook zijn onduidelijkheden blijven bestaan over contante stortingen in de te beoordelen periode. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat een aantal stortingen ziet op leningen van [naam betrokkenen] , respectievelijk op kleingeld dat zij in de loop van de tijd heeft gespaard en het terugstorten van staangeld/benzinegeld evenals betalingen door [naam bedrijf 2] (op data waarvan geen factuur beschikbaar is).
3.17
De rechtbank acht de pas in bezwaar gemelde leningen van [naam betrokkenen] onvoldoende onderbouwd en verifieerbaar. De door eisers overgelegde onderhandse geldleningsovereenkomsten zijn achteraf opgemaakt. Uit de bankafschriften blijkt niet dat de betreffende kasstortingen zien op geleend geld dat terugbetaald moet worden. Dat kasopnames in de betreffende periode zou zijn gebruikt om de lening terug te betalen, is evenmin voldoende verifieerbaar. Dat er sprake is geweest van stortingen van gespaard kleingeld is ook niet achteraf vast te stellen.
Deelconclusie
3.18
De rechtbank concludeert dat Baanbrekers over de maand augustus 2018 ten onrechte is overgegaan tot intrekking van de bijstandsuitkering van eisers.
3.19
Ten aanzien van de periode van 1 september 2018 tot en met 24 april 2020 houdt de intrekking wel stand. Baanbrekers heeft terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld. Op grond hiervan is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, zodat Baanbrekers verplicht was over te gaan tot intrekking van het recht op bijstand.
Terugvordering
3.2
De terugvordering van de uitkering ziet op de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 maart 2020. Nu de intrekking over de maand augustus 2018 geen stand houdt, is Baanbrekers over die maand ten onrechte overgegaan tot terugvordering van de bijstand. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal daarom eveneens gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit 2 vernietigen voor zover dat ziet op de terugvordering van de uitkering over de maand augustus 2018. Dit betekent dat eisers over die maand nog een nabetaling zullen ontvangen van Baanbrekers.
3.21
Omdat het besluit tot intrekking van de bijstand over de periode vanaf 1 september 2018 standhoudt, was Baanbrekers op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet over die periode verplicht over te gaan tot terugvordering van de ten onrechte genoten bijstandsuitkering. Niet is gebleken van de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Dat eisers de komende 10 jaar zullen moeten afbetalen op het terugvorderingsbedrag, zoals ter zitting aangevoerd, betreft geen gevolg dat uitgaat boven de algemene gevolgen van een terugvordering.
3.22
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) aangevoerd dat de terugvordering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet. Baanbrekers was op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen, behoudens dringende redenen waarvan niet is gebleken. Aangezien het hier gaat om een verplichte terugvordering, is het niet mogelijk een belangenafweging te maken. Het gaat hier om een gebonden bevoegdheid. Gezien de hoogte van het maandelijks aflossingsbedrag is de rechtbank van onevenredigheid niet gebleken. Eisers staat bovendien de mogelijkheid open zich tot Baanbrekers te wenden met een verzoek om de aflossingsperiode te beperken of toepassing te geven aan artikel 60c van de Participatiewet, nu geen boete is opgelegd.
Individuele inkomenstoeslag
3.23
Eisers hebben op 25 augustus 2020 en vervolgens op 7 september 2021 een individuele inkomenstoeslag aangevraagd. Baanbrekers heeft de aanvragen afgewezen op de grond dat niet kan worden vastgesteld dat eisers voldoen aan de gestelde voorwaarden van artikel 36 van de Participatiewet in verbinding met artikel 4:2:1 van het Verzamelbesluit.
3.24
Op grond van artikel 36 van de Participatiewet kan Baanbrekers aan degene die langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
3.25
Om voor toekenning in aanmerking te komen, dient betrokkene op grond van artikel 4:2:1, derde lid, van het Verzamelbesluit, gedurende 60 maanden voor de peildatum (de aanvraagdatum) een inkomen te hebben ontvangen dat lager is dan 105% van de bijstandsnorm gemiddeld per jaar en geen in aanmerking te nemen vermogen te hebben als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
3.26
Ten aanzien van de aanvraag 25 augustus 2020 is het inkomen van eisers over de periode van 25 augustus 2015 tot 25 augustus 2020 (de referteperiode) van belang. Voor de aanvraag van 7 september 2021 is het inkomen van eisers over de referteperiode van 7 september 2016 tot 7 september 2021 van belang. Uit overwegingen 3.13 tot en met 3.19 volgt dat de hoogte van het inkomen van eisers niet gedurende de beide gehele referteperioden is vast te stellen. Hieruit volgt dat het recht op een individuele inkomenstoeslag evenmin is vast te stellen. Baanbrekers heeft de aanvragen van eisers om een individuele inkomenstoeslag dan ook op goede gronden afgewezen.
4.
Conclusie
4.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de periode van intrekking en terugvordering, zal het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 (zaaknummers 20/10305 PW en 21/547 PW) gegrond worden verklaard. In die zaken dient dan ook het griffierecht aan eisers te worden vergoed (€ 48,00 en € 49,00). Ook zal de rechtbank Baanbrekers in die zaken veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (in totaal, voor beide zaken) € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Er is sprake van samenhangende zaken.
4.2
Het beroep tegen de bestreden besluiten 3 en 4 is ongegrond.
5.
Het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.1
Ter zitting hebben eisers verzocht schadevergoeding toe te kennen, omdat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden.
5.2
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van belang de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang, zoals dat ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens naar voren komt.
5.3
Volgens vaste rechtspraak is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. In principe heeft het UWV een half jaar de tijd om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding worden toegekend. Een periode van minder dan een half jaar wordt daarbij gezien als een periode van een half jaar. Het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden worden ingekort.
5.4
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in de zaken met zaaknummers 21/547 PW, 21/679 PW, en 21/5618 PW niet is overschreden. In die zaken dateren de bezwaarschriften (die vanwege het omzetten naar rechtstreeks beroep tevens zijn aangemerkt als beroepschrift) van 9 november 2020, van 22 december 2020 en van 10 november 2021, zodat vanaf datum ontvangst van het bezwaar tot aan de uitspraak nog geen twee jaar zijn verstreken. Het verzoek tot schadevergoeding in deze zaken wordt afgewezen.
5.5
In het beroep met zaaknummer 20/10305 PW ligt dat anders. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door Baanbrekers op 15 mei 2020 tot de datum van deze uitspraak op 7 september 2022 zijn twee jaar en bijna 4 maanden verstreken. De rechtbank heeft in de zaak zelf en in de opstelling van eisers geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dat betekent dat de toegestane behandelingsduur van in totaal twee jaar met ruim 4 maanden is overschreden. Dat leidt in deze zaak tot een schadevergoeding van € 500,-.
5.6
Vervolgens is de vraag aan de orde wie de overschrijding van de redelijke termijn toegerekend kan worden. De behandeling van het bezwaar van eisers tegen het besluit van 24 april 2020 heeft geduurd van 15 mei 2020 tot 9 november 2020, derhalve minder dan zes maanden. Dit betekent dat het bezwaar binnen de daarvoor gestelde termijn is afgehandeld en dat Baanbrekers de toegestane behandelingsduur niet heeft overschreden.
De overschrijding van de redelijke termijn is volledig aan de rechtbank toe te rekenen.
5.8
De rechtbank wijst het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe in de zaak met procedurenummer 20/10305 PW. Gelet op de omvang van de overschrijding wordt een vergoeding van € 500,- redelijk geacht. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling aan eisers van een bedrag van € 500,- als vergoeding voor de door eisers als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn geleden immateriële schade.

Beslissing

  • de rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond;
  • de rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 3 en 4 ongegrond;
  • de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover daarbij de uitkering van eisers is ingetrokken over de maand augustus 2018;
  • de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover daarbij de uitkering is teruggevorderd over de maand augustus 2018;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten 1 en 2;
  • draagt Baanbrekers op in de zaaknummers 20/10305 PW en 21/547 PW het betaalde griffierecht van in totaal € 92,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt Baanbrekers in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de zaak met procedurenummer 20/10305 PW tot betaling aan eisers van een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,00;
  • wijst de verzoeken tot schadevergoeding in de zaken met procedurenummers 21/547 PW, 21/679 PW en 21/5618 PW af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 7 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage – wettelijk kader

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover relevant, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36. Het tweede lid bepaalt dat de regels in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Artikel 36, van de participatiewet luidt:
1. Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a.de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b.de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
3. Indien aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan zijn verzoek, een individuele inkomenstoeslag is verleend, wordt het verzoek afgewezen.
4. De artikelen 12, 43, 49 en 52 zijn niet van toepassing.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, voor zover relevant, trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid van artikel 58 kan het college geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verzamelbesluit Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
Artikel 4:2:1 van het Verzamelbesluit luidt:
1. Een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd,
heeft recht op de individuele inkomenstoeslag als:
a. hij een langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen
vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet;
b. geen uitzicht heeft op inkomensverbetering en;
c. de persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon.
Als de persoon met zijn krachten en bekwaamheden geen zicht heeft op
inkomensverbetering, is er recht op een individuele inkomenstoeslag.
[…]
3. Wanneer de belanghebbende gedurende 60 maanden voor de peildatum een
inkomen heeft ontvangen dat lager is dan 105% van de bijstandsnorm gemiddeld
per jaar en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34
van de wet, dan wordt de belanghebbende geacht met zijn krachten en
bekwaamheden geen zicht op inkomensverbetering te hebben.