ECLI:NL:RBZWB:2022:5271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4035 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een handhavingsbesluit van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 september 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, wonende in Breda, heeft een verzoek ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 15 juli 2022 een handhavingsverzoek en een verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen onverwijlde spoed is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verzoeker heeft gevraagd om het college op te dragen een doorgangspad naast zijn woning af te sluiten voor fietsers, brommers en scooters, met ingang van 5 september 2022. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college het handhavingsverzoek gemotiveerd heeft afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake is van een overtreding. Bovendien is het niet uitgesloten dat het college terecht heeft geoordeeld. De voorzieningenrechter wijst erop dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet geschikt is voor het vaststellen van eigendom van het toegangspad, wat een essentieel punt is in deze zaak. Gezien deze overwegingen en het gebrek aan spoedeisend belang, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4035

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een besluit van het college van 15 juli 2022 tot het afwijzen van een handhavingsverzoek en het afwijzen van een verzoek om schadevergoeding.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het college op te dragen om een doorgangspad naast zijn woning afgesloten te houden en de toegang tot het doorgangspad feitelijk onmogelijk te maken voor fietsers, brommers en scooters, met ingang van 5 september 2022 (het begin van het nieuwe schooljaar) op de dagen van maandag tot en met vrijdag van 08.00 uur tot en met 17.00 uur.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bij wijze van voorlopige voorziening opdragen dat het college het toegangspad af moet sluiten een te vergaande maatregel is, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Daarbij is ook van belang dat het college het handhavingsverzoek gemotiveerd heeft afgewezen, omdat volgens het college geen sprake is van een overtreding. Niet uitgesloten kan worden dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. De voorzieningenrechter leest verder in het verzoek dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij eigenaar is van het toegangspad. Wanneer dat standpunt juist zou zijn, zou het college ook niet bevoegd zijn om de door verzoeker gewenste maatregelen te treffen. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich echter niet voor de bewijsvergaring die is vereist om antwoord te kunnen geven op de vraag wie eigenaar is van het toegangspad. Gelet op het voorgaande en omdat het schorsen van het besluit tot afwijzing van zijn verzoeker niet zal leiden tot het door verzoeker gewenste resultaat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Daarom bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.