Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Joosen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2022, waarin het UWV heeft besloten dat hij per 26 augustus 2021 geen WIA-uitkering meer ontvangt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser was eerder werkzaam als assistent teamleider en is sinds oktober 2016 uitgevallen door voet- en neusklachten. Hij ontving eerder een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-vervolguitkering, maar het UWV heeft zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat er geen reden was om de eerder vastgestelde belastbaarheid van eiser te wijzigen. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van medicijngebruik.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hebben gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat eiser meer of anders beperkt is dan in de FML van 16 juni 2021 is aangenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 15,77% heeft vastgesteld, waardoor eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.