4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, acht de rechtbank de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek op 3 maart 2020 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Door [naam 1] is aangifte gedaan van brandstichting aan zijn Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] die onder de carport van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek stond. Op 10 maart 2020 rond 21.00 uur hoorde aangever een enorme knal. Toen hij buiten ging kijken zag hij vlammen onder zijn auto en onder de motorkap vandaan komen. Doordat de auto met de voorzijde richting de garage geparkeerd stond, is ook schade ontstaan aan de garage en woning.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan door menselijk handelen.
De verdediging heeft betoogd dat een technisch defect aan de auto waardoor de brand is ontstaan onvoldoende kan worden uitgesloten. In dit verband is betoogd dat er geen onderzoek is gedaan naar de technische staat waarin de auto verkeerde. De rechtbank stelt voorop dat de kans dat een stilstaande auto zomaar in brand vliegt naar ervaringsregels zeer onwaarschijnlijk is. Uit het brandonderzoek blijkt dat het zichtbare brandverloop van de linkerzijde van de personenauto naar de rechterzijde is verspreid. Uit de technische voertuiggegevens blijkt echter dat de brandstoftank en de aanvoer van de brandstofleiding naar de motor toe, geheel aan de rechter onderzijde van de auto zijn gelegen en achter het rechter voorwiel pas in het motorcompartiment uitkomt. Daar komt bij dat uit de PID(Photo Ionisatie Detector)-meting is gebleken dat voor de linker voorband op de bestrating een aanzienlijke waarde zichtbaar was van vluchtige organische stoffen. Onderzoek door het NFI van het daarvan genomen monster wees uit dat de daarin vluchtige stoffen motorbenzine betroffen. Een andere verklaring dan dat die vluchtige stoffen daar door menselijk handelen zijn gekomen en niet door enig defect aan de auto ziet de rechtbank niet. Omdat motorbenzine niet spontaan ontbrandt en een ontbrandingstemperatuur nodig heeft is de rechtbank van oordeel dat uit het brandonderzoek voldoende aanwijzingen blijken dat de brand is ontstaan door menselijk handelen. De rechtbank neemt de conclusie van het NFI dat de brand vermoedelijk is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur en dat een technische oorzaak voor de brand niet aannemelijk is daarom als de hare over. Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario wordt door de rechtbank als onvoldoende aannemelijk terzijde geschoven, te meer nu de verdediging dit scenario niet met mogelijke voorbeelden heeft onderbouwd en het dossier daarvoor evenmin aanknopingspunten biedt. In zoverre faalt het verweer.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
Een week voorafgaand aan de brand op 3 maart 2020 heeft het incident (feit 2) plaatsgevonden, waarbij verdachte een ruit van de woning aan de [adres 2] heeft vernield. De aanleiding daarvoor was dat [naam 2] een afspraak met verdachte had afgezegd en zij hem niet binnen wilde laten. Daarna bleef verdachte contact zoeken en heeft
[naam 2] hem op WhatsApp en Snapchat geblokkeerd. Zij is daarbij vergeten hem op Instagram te blokkeren. Op 6 maart 2020 wordt vanaf het Instagram-account van verdachte een bericht gestuurd naar [naam 2] inhoudende: “Je kent me echt niet. Je gaat problemen krijgen”.
Op 10 maart 2020 rond 20.40 uur kwam getuige [naam 3] aan bij zijn woning aan de [adres 3] in Prinsenbeek. Deze woning bevindt zich op ongeveer 75 meter van [naam 2] . Op dat moment zag hij voor de oprit van zijn woning een rode auto voorzien van het kenteken [kenteken 2] midden op de weg staan. In de auto zat een manspersoon. Toen hij seinde met zijn lichten reed de auto weg. [naam 3] verklaart dat er korte tijd later brand was in zijn straat. Verdachte zegt dat hij zich niet kan herinneren dat hij daar is geweest en heeft er geen verklaring voor dat zijn auto daar is gezien.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van verdachte op 10 maart 2020 om 20.46 uur aanstraalde op de zendmast aan het Moleneind te Prinsenbeek, die zich op 240 meter van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek bevindt
De verklaring van verdachte dat hij niet meer weet of hij daar is geweest, acht de rechtbank ongeloofwaardig omdat verdachte in die straat een week eerder een ruit heeft vernield. Het betreft bovendien geen straat die een doorgaande weg is maar een straat waar je alleen komt als je er iets te zoeken hebt. Het door de raadsman gestelde tijdsverloop van twee jaar als reden voor het ontbreken van een herinnering bij verdachte treft evenmin doel omdat verdachte ongeveer een half jaar na de brandstichting in verzekering is gesteld en hierover indringend is bevraagd. Gelet op de omstandigheid dat de auto van verdachte met daarin een manspersoon is gezien door getuige [naam 3] en de telefoon van verdachte rond datzelfde tijdstip aanstraalde in Prinsenbeek, stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die met zijn auto in de straat Vianendreef aanwezig was.
Door de verdediging is aangevoerd dat de omstandigheid dat getuige [naam 3] de auto ziet wegrijden rond 20.40 uur juist een indicatie kan zijn dat de brand niet door verdachte is gesticht. De rechtbank constateert dat tussen het moment van het wegrijden van de auto om 20.40 uur en het moment dat aangever de brand ontdekt door een enorme knal om ongeveer 21.00 uur een tijdspanne zit van ongeveer 20 minuten. De enorme knal die door aangever wordt gehoord, is ontstaan door het klappen van de banden van het voertuig. Het is aannemelijk dat tussen het aansteken van de brand en het moment dat de banden klappen nog enige tijd is verstreken. Voorts heeft getuige [naam 3] niet verklaard waar de auto naar toe reed. Hij verklaart dat hij er verder geen aandacht aan heeft besteed. Het kan daarom ook zo zijn dat verdachte verderop in de straat weer is gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het tijdsverloop van 20 minuten tussen het signaleren van de auto en het horen van de knal verdachte dan ook op geen enkele wijze uit. Het is juist de korte tijdspanne tussen zijn aanwezigheid bij de plaats delict en het ontdekken van de brand op ongeveer een uur rijden van zijn woonplaats in Woerden die wijst op het daderschap van verdachte.
Gelet op het voorgaande en nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting. De rechtbank overweegt dat zij de overtuiging daartoe mede heeft bekomen doordat uit het reeds bewezenverklaarde feit 2 blijkt dat verdachte in staat is om disproportioneel te reageren als hij wordt afgewezen of zijn zin niet krijgt.
Nu de brand is gesticht aan de auto die zich onder de carport bevond, was er eveneens gevaar voor de carport, de garage en de aangrenzende woning waartegen de carport is gelegen alsmede de zich daarin bevindende goederen te duchten. Dat gevaar heeft zich ten aanzien van de auto, de carport, de garage en de woning ook verwezenlijkt doordat daaraan door de brand voor ongeveer € 120.000,-- schade is veroorzaakt. Daarnaast bestond het levensgevaar voor de bewoners erin dat zij zich niet bewust waren van het gevaar en enkel door het klappen van de banden ontdekten dat er sprake was van een brand. De rechtbank acht dan ook bewezen dat door de brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor de bewoners van het pand te duchten was.