ECLI:NL:RBZWB:2022:521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
02/239844-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling na afwijzing door vriendin

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en vernieling. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een Volkswagen Golf en het vernielen van een ruit van een woning in Prinsenbeek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een afwijzing door een vriendin, de brand heeft gesticht, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de auto en de woning. De rechtbank weerlegde het verweer van de verdediging dat de brand mogelijk door een technisch defect was ontstaan, en concludeerde dat de brand door menselijk handelen was veroorzaakt. De verdachte werd veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarbij rekening werd gehouden met zijn jeugdige leeftijd en beperkte strafblad. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien het gevaar voor de bewoners van de woning en de impact van de brandstichting op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/239844-20
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. samen met een ander brand heeft gesticht aan een personenauto;
2. een ruit heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende kan worden uitgesloten dat de brand is ontstaan door een technisch defect aan de auto. Zelfs als een technisch defect in voldoende mate kan worden uitgesloten, blijkt niet dat verdachte degene is geweest die brand heeft gesticht en dient vrijspraak te volgen. Door de verdediging wordt niet gesteld dat verdachte niet in de buurt was. Dat de telefoon van verdachte aanstraalt in de buurt van de woning zegt niet waar de persoon zich in het dekkingsgebied bevond. Daar komt bij dat hij op andere dagen ook in Breda is geweest. Ook uit de omstandigheid dat de auto van verdachte in de buurt is gezien, kan niet worden afgeleid dat hij degene is die brand heeft gesticht. Verdachte kan zich niet herinneren wat hij daar toen deed, maar dat is niet gek gezien het tijdsverloop. Een brandstichting zou hij zich nog wel herinneren. Bovendien is geen onderzoek gedaan naar andere potentiële verdachten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, acht de rechtbank de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek op 3 maart 2020 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Door [naam 1] is aangifte gedaan van brandstichting aan zijn Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] die onder de carport van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek stond. Op 10 maart 2020 rond 21.00 uur hoorde aangever een enorme knal. Toen hij buiten ging kijken zag hij vlammen onder zijn auto en onder de motorkap vandaan komen. Doordat de auto met de voorzijde richting de garage geparkeerd stond, is ook schade ontstaan aan de garage en woning.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan door menselijk handelen.
De verdediging heeft betoogd dat een technisch defect aan de auto waardoor de brand is ontstaan onvoldoende kan worden uitgesloten. In dit verband is betoogd dat er geen onderzoek is gedaan naar de technische staat waarin de auto verkeerde. De rechtbank stelt voorop dat de kans dat een stilstaande auto zomaar in brand vliegt naar ervaringsregels zeer onwaarschijnlijk is. Uit het brandonderzoek blijkt dat het zichtbare brandverloop van de linkerzijde van de personenauto naar de rechterzijde is verspreid. Uit de technische voertuiggegevens blijkt echter dat de brandstoftank en de aanvoer van de brandstofleiding naar de motor toe, geheel aan de rechter onderzijde van de auto zijn gelegen en achter het rechter voorwiel pas in het motorcompartiment uitkomt. Daar komt bij dat uit de PID(Photo Ionisatie Detector)-meting is gebleken dat voor de linker voorband op de bestrating een aanzienlijke waarde zichtbaar was van vluchtige organische stoffen. Onderzoek door het NFI van het daarvan genomen monster wees uit dat de daarin vluchtige stoffen motorbenzine betroffen. Een andere verklaring dan dat die vluchtige stoffen daar door menselijk handelen zijn gekomen en niet door enig defect aan de auto ziet de rechtbank niet. Omdat motorbenzine niet spontaan ontbrandt en een ontbrandingstemperatuur nodig heeft is de rechtbank van oordeel dat uit het brandonderzoek voldoende aanwijzingen blijken dat de brand is ontstaan door menselijk handelen. De rechtbank neemt de conclusie van het NFI dat de brand vermoedelijk is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur en dat een technische oorzaak voor de brand niet aannemelijk is daarom als de hare over. Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario wordt door de rechtbank als onvoldoende aannemelijk terzijde geschoven, te meer nu de verdediging dit scenario niet met mogelijke voorbeelden heeft onderbouwd en het dossier daarvoor evenmin aanknopingspunten biedt. In zoverre faalt het verweer.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
Een week voorafgaand aan de brand op 3 maart 2020 heeft het incident (feit 2) plaatsgevonden, waarbij verdachte een ruit van de woning aan de [adres 2] heeft vernield. De aanleiding daarvoor was dat [naam 2] een afspraak met verdachte had afgezegd en zij hem niet binnen wilde laten. Daarna bleef verdachte contact zoeken en heeft
[naam 2] hem op WhatsApp en Snapchat geblokkeerd. Zij is daarbij vergeten hem op Instagram te blokkeren. Op 6 maart 2020 wordt vanaf het Instagram-account van verdachte een bericht gestuurd naar [naam 2] inhoudende: “Je kent me echt niet. Je gaat problemen krijgen”.
Op 10 maart 2020 rond 20.40 uur kwam getuige [naam 3] aan bij zijn woning aan de [adres 3] in Prinsenbeek. Deze woning bevindt zich op ongeveer 75 meter van [naam 2] . Op dat moment zag hij voor de oprit van zijn woning een rode auto voorzien van het kenteken [kenteken 2] midden op de weg staan. In de auto zat een manspersoon. Toen hij seinde met zijn lichten reed de auto weg. [naam 3] verklaart dat er korte tijd later brand was in zijn straat. Verdachte zegt dat hij zich niet kan herinneren dat hij daar is geweest en heeft er geen verklaring voor dat zijn auto daar is gezien.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van verdachte op 10 maart 2020 om 20.46 uur aanstraalde op de zendmast aan het Moleneind te Prinsenbeek, die zich op 240 meter van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek bevindt
De verklaring van verdachte dat hij niet meer weet of hij daar is geweest, acht de rechtbank ongeloofwaardig omdat verdachte in die straat een week eerder een ruit heeft vernield. Het betreft bovendien geen straat die een doorgaande weg is maar een straat waar je alleen komt als je er iets te zoeken hebt. Het door de raadsman gestelde tijdsverloop van twee jaar als reden voor het ontbreken van een herinnering bij verdachte treft evenmin doel omdat verdachte ongeveer een half jaar na de brandstichting in verzekering is gesteld en hierover indringend is bevraagd. Gelet op de omstandigheid dat de auto van verdachte met daarin een manspersoon is gezien door getuige [naam 3] en de telefoon van verdachte rond datzelfde tijdstip aanstraalde in Prinsenbeek, stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die met zijn auto in de straat Vianendreef aanwezig was.
Door de verdediging is aangevoerd dat de omstandigheid dat getuige [naam 3] de auto ziet wegrijden rond 20.40 uur juist een indicatie kan zijn dat de brand niet door verdachte is gesticht. De rechtbank constateert dat tussen het moment van het wegrijden van de auto om 20.40 uur en het moment dat aangever de brand ontdekt door een enorme knal om ongeveer 21.00 uur een tijdspanne zit van ongeveer 20 minuten. De enorme knal die door aangever wordt gehoord, is ontstaan door het klappen van de banden van het voertuig. Het is aannemelijk dat tussen het aansteken van de brand en het moment dat de banden klappen nog enige tijd is verstreken. Voorts heeft getuige [naam 3] niet verklaard waar de auto naar toe reed. Hij verklaart dat hij er verder geen aandacht aan heeft besteed. Het kan daarom ook zo zijn dat verdachte verderop in de straat weer is gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het tijdsverloop van 20 minuten tussen het signaleren van de auto en het horen van de knal verdachte dan ook op geen enkele wijze uit. Het is juist de korte tijdspanne tussen zijn aanwezigheid bij de plaats delict en het ontdekken van de brand op ongeveer een uur rijden van zijn woonplaats in Woerden die wijst op het daderschap van verdachte.
Gelet op het voorgaande en nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting. De rechtbank overweegt dat zij de overtuiging daartoe mede heeft bekomen doordat uit het reeds bewezenverklaarde feit 2 blijkt dat verdachte in staat is om disproportioneel te reageren als hij wordt afgewezen of zijn zin niet krijgt.
Nu de brand is gesticht aan de auto die zich onder de carport bevond, was er eveneens gevaar voor de carport, de garage en de aangrenzende woning waartegen de carport is gelegen alsmede de zich daarin bevindende goederen te duchten. Dat gevaar heeft zich ten aanzien van de auto, de carport, de garage en de woning ook verwezenlijkt doordat daaraan door de brand voor ongeveer € 120.000,-- schade is veroorzaakt. Daarnaast bestond het levensgevaar voor de bewoners erin dat zij zich niet bewust waren van het gevaar en enkel door het klappen van de banden ontdekten dat er sprake was van een brand. De rechtbank acht dan ook bewezen dat door de brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor de bewoners van het pand te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 maart 2020 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met motorbenzine, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten de bewoners van de woning aan de [adres 2] te Prinsenbeek die direct naast voornoemde personenauto was gelegen te duchten was
en
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de direct daarnaast gelegen woning aan de [adres 2] te Prinsenbeek en de inboedel van die woning en de carport, waaronder de personenauto stond, te duchten was;
2
op 3 maart 2020 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [naam 1] heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het ondergane voorarrest en dat verdachte geen relevantie documentatie heeft. Door de verdediging wordt opgemerkt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor een vernieling een geldboete voorschrijven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 3 maart 2020 schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres 2] in Prinsenbeek. Vervolgens heeft verdachte zich op 10 maart 2020 schuldig gemaakt aan brandstichting aan een personenauto die zich bevond onder de carport van diezelfde woning. Hierdoor is het voertuig total loss en is enorme schade ontstaan aan de carport, garage en woning. Dit incident moet voor aangever en zijn gezin een zeer angstige ervaring zijn geweest, zeker omdat zij zich in de woning bevonden op het moment dat de brand werd gesticht. Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen de auto vernield en de garage en de woning beschadigd , maar ook levensgevaar voor de bewoners die op dat moment in de woning aanwezig waren. Dat de gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot schade aan goederen, is geenszins aan verdachte te danken. Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen, te meer nu de brandstichting heeft plaatsgevonden in een woonwijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat de verdediging ter zitting heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling en de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Om die reden en in het bijzonder gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. P. Kooijman en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2022.
Mr. Louwerse en mr. Kooijman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.