ECLI:NL:RBZWB:2022:5209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3305
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het UWV heeft met het besluit van 14 oktober 2020 de aan eiser toegekende WAO-uitkering met ingang van 29 juni 2020 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 19 augustus 2021 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 augustus 2021 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. De beoordeling is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die de medische situatie van eiser hebben onderzocht. Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen, maar de rechtbank concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen correct zijn. De rechtbank wijst erop dat de rapportages van de verzekeringsartsen goed gemotiveerd zijn en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die een uitbreiding van de beperkingen kunnen onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 8 september 2022 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3305 WAO

uitspraak van 8 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
herziening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 14 oktober 2020 (primair besluit) de aan eiser toegekende WAO-uitkering met ingang van 29 juni 2020 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat de eiser toegekende WAO-uitkering met ingang van 19 augustus 2021 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde naast mr. J.W. van Schaik als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 19 augustus 2021 voor 37,09% is
.Deze mate van arbeidsongeschiktheid valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%
.De rechtbank zal beoordelen of het UWV terecht de uitkering heeft vastgesteld naar deze arbeidsongeschiktheidsklasse aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 augustus 2021 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als vacuümdroger. Voor dat werk is hij in 2004 uitgevallen vanwege knieklachten.
Het UWV heeft eiser een WAO-uitkering toegekend met ingang van 8 november 2004. Daarnaast werkte eiser en zijn met dat werk verkregen inkomsten werden met de WAO-uitkering verrekend. Dit leidde er toe dat – voorafgaand aan de herziening in het primaire besluit van 14 oktober 2020 – de uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op zijn spreekuur van 27 augustus 2020. Hij heeft gerapporteerd dat eiser sinds 2004 een gedeeltelijke WAO-uitkering heeft en daarna heeft hervat in ander werk (productiemedewerker). Eiser meldde zich ziek voor dit werk met klachten van het bewegingsapparaat.
Hij heeft daarvoor enkele medische ingrepen ondergaan maar ondervindt nog steeds veel pijn en heeft het (daardoor) mentaal ook moeilijk. Eiser staat onder controle bij diverse behandelaars. Hij beperkt zich thuis tot lichte activiteiten. Met name ervaart hij beperkingen ten aanzien van lopen en staan. Hij loopt met behulp van twee krukken en acht zich niet reëel belastbaar.
De bevindingen bij eigen onderzoek van [naam verzekeringsarts] kwamen globaal overeen met de aangeleverde medische informatie en de verzekeringsarts acht het aannemelijk dat eiser vooral beperkingen ondervindt ten aanzien van lopen en staan. Ook acht hij het aannemelijk dat eiser beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren, met name in het omgaan met conflicten. Eiser voldoet volgens de verzekeringsarts echter niet aan de criteria voor ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’.
Hiermee komt de verzekeringsarts tot de prognose dat de medische situatie op lange termijn zal kunnen verbeteren bij succes van de behandeling en hij verwacht dat de functionele mogelijkheden op lange termijn dan ook kunnen toenemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft hij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 augustus 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd en deelgenomen aan de hoorzitting van 1 juni 2021. Aansluitend heeft hij eiser medisch onderzocht. [naam verzekeringsarts b&b 1] is van mening dat bij de primaire verzekeringsarts al bekend was dat er bij eiser psychische klachten zijn en dat sprake is van somatisering. Eiser is zelf van mening dat de klachten zouden moeten leiden tot meer en/of zwaardere beperkingen. Objectieve argumenten om aanvullende beperkingen op het fysieke vlak aan te nemen, ontbreken echter. Daarnaast acht [naam verzekeringsarts b&b 1] het niet uitgesloten dat ook andere factoren dan medische een rol spelen bij het ervaren van de klachten (zoals bij voorbeeld een omkering van het dag-nachtritme en deconditionering).
Er is niet uitgegaan van een situatie van volledig ontbreken van arbeidsmogelijkheden. Dat acht de verzekeringsarts b&b correct, aangezien de arbeidsmogelijkheden van eiser niet passen in een GBM-situatie. Hij is immers niet opgenomen, niet bedlegerig, niet ADL-afhankelijk, niet om psychische redenen onvoldoende zelfredzaam om te kunnen werken en evenmin lijdt eiser aan een ziektebeeld dat leidt tot aannemelijke volledige arbeidsongeschiktheid gecombineerd met een op korte termijn infauste levensprognose. Evenmin is aannemelijk geworden of gebleken van een situatie van ‘sterk in de tijd wisselende arbeidsmogelijkheden’, zoals in de regelgeving bedoeld wordt.
Bij heroverweging in bezwaar constateert [naam verzekeringsarts b&b 1] dat de primaire verzekeringsarts in voldoende mate rekening heeft gehouden met de fysieke klachten en mogelijkheden van eiser bij de beperkingen, als rechtstreeks en objectief medisch gevolg van ziekte (of gebrek). Ook na medisch onderzoek in bezwaar stelt de verzekeringsarts b&b vast dat de fysiek zwaarder belastende factoren in afdoende mate zijn afgegrensd en passend zijn bij de aangetoonde medische situatie.
Wel ziet de verzekeringsarts b&b in de aanvullende medische informatie op psychisch vlak reden de beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak aan te passen en ook rekening te houden met een gestructureerd dag- en nachtritme.
De verzekeringsarts b&b ziet geen medische noodzaak voor een duurbeperking conform de desbetreffende standaard in arbeid mits met de reeds opgelegde beperkingen rekening wordt gehouden. De noodzaak hiertoe moet immers logisch volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medische beeld.
1. Dan kan het bij de indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’ gaan om een medische
aandoening die een tekort aan energie als gevolg heeft, zoals bijvoorbeeld een longfunctiestoornis, status na hartinfarct met verminderde pompfunctie of een ernstige hypothyreoïdie. Daarvan is hier geen sprake.
2. Bij de indicatie preventief gaat het volgens [naam verzekeringsarts b&b 1] om een aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting en dan wordt de duurbelastbaarheid bepaald. De duurbelastbaarheid wordt echter alleen op preventieve gronden beperkt bij aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, zelfoverschatting door de eiser of een beperkt ziektebesef. Te denken valt aan: bipolaire stoornis; recidiverende manische episodes; psychose; narcistische persoonlijkheidsstoornis; frontaal syndroom; verstandelijke beperking; multiple sclerose; sommige auto-immuunaandoeningen of ernstige vormen van cluster C persoonlijkheidsstoornissen. Hiervan is bij eiser echter geen sprake.
3. Bij de indicatie verminderde beschikbaarheid moet vastgesteld worden hoeveel uur per week eiser vanwege een noodzakelijke behandeling niet in staat is arbeid te verrichten. Het aantal niet beschikbare uren is bepalend voor het aantal uren per week dat eiser kan werken. Dit aantal hangt mede af van het moment of de momenten waarop eiser niet beschikbaar kan zijn. Van de eiser mag in dit verband worden verwacht dat hij of zij een behandeling zo veel mogelijk buiten de meest gebruikelijke arbeidsuren ondergaat en zich maximaal flexibel opstelt bij de planning van het tijdstip van een behandeling. Er is geen sprake van een indicatie verminderde beschikbaarheid.
Samenvattend zag verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] redenen om de beperkingen voor met name de mentale belasting aan te scherpen en hij heeft daarom de beperkingen en de belastbaarheid van eiser zodanig gewijzigd neergelegd in de FML van 2 juni 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts te weinig beperkingen heeft aangenomen waardoor de arbeidsdeskundige moest uitgaan van onjuiste informatie. Eiser is onveranderd volledig arbeidsongeschikt en daarom niet in staat de geduide functies te vervullen.
De verzekeringsarts b&b heeft ten onrechte geen objectieve argumenten gezien om aanvullende beperkingen op het fysieke vlak aan te nemen volgens eiser en ook het niet aannemen van een urenbeperking acht eiser onjuist, waarbij eiser zich dan zou moeten inspannen om buiten de werkuren en hij zich dus met maximale flexibiliteit moet opstellen bij de planning van het tijdstip van een behandeling, terwijl behandelaars veelal enkel behandelen in de gebruikelijke arbeidsuren. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts b&b enkel voor de psychische klachten meer beperkingen aangenomen.
De psychische klachten (ongeduldig, kort lontje) zijn frustrerend, zeker waar eiser al jaren verergering van die klachten kent. Eiser kampt met een trauma na twee mislukte knie-operaties, waarna de klachten niet zijn hersteld. Dat heeft ook geleid tot depressieve klachten. Uit de informatie van GZ-psycholoog [naam psycholoog] blijkt dat een somatische symptoomstoornis en een depressieve stemmingsstoornis zijn vastgesteld.
Verder heeft eiser hoofdpijn, nekklachten en schouderklachten beiderzijds, rugklachten door beenlengte verschil en handklachten beiderzijds door artrose.
Daarnaast heeft eiser gewezen op door hem gebruikte medicatie (o.a. morfine, amitriptyline, tramadol en queatiapine) en op het gebrekkige slapen waardoor hij geplaagd wordt.
Door alle klachten moet eiser ’s middags twee uren slapen. Verder noemt eiser nog voet- en teenklachten.
Eiser kan nog wel knielen, maar daarna niet meer overeind komen. Uit onderzoek van Libra waar eiser naar verwijst, blijkt zijns inziens dat hij niet alleen op het linkerbeen kan staan en niet op tenen en hakken van het linkerbeen.
Nu uit één en ander blijkt dat te weinig beperkingen zijn aangenomen is ook duidelijk dat eiser met de juiste beperkingen niet in staat is de geduide functies te vervullen. Hij kan ook niet meer dan 5 minuten lopen of een voertuig besturen, vanwege zijn medicatie en door de pijnklachten aan het linker been.
Tot slot heeft eiser nog een verklaring van zijn huisarts van 14 februari 2022 en een verklaring van zijn radioloog van 8 februari 2022 overgelegd waarnaar hij heeft verwezen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de knieklachten, maar ook de overige beenklachten die eiser heeft gesteld, naast de psychische problemen die volgens eiser daaruit voortvloeien. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft gereageerd op de in beroep nog aangegeven medische gronden. In zijn rapportages van 30 november 2021 en 5 mei 2022 heeft deze verzekeringsarts b&b na onderzoek geconstateerd dat nieuwe medische feiten die een uitbreiding van de beperkingen kunnen onderbouwen geheel ontbreken. Zowel het medicatieverbruik als de geobjectiveerde afwijking van het linker been zijn meegewogen bij het aannemen van de beperkingen. Daarbij is voornamelijk op fysiek niveau meer dan voldoende rekening gehouden met de klachten als gevolg van de pijn. Waar op psychisch gebied de beperkingen al zijn aangescherpt mede op persoonlijk risico, ziet [naam verzekeringsarts b&b 2] geen enkele reden verdere beperkingen aan te nemen. Voor de onderbouwing van het niet aannemen van een urenbeperking verwijst [naam verzekeringsarts b&b 2] naar de uitgebreide onderbouwing van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] van 1 juni 2021.
In reactie op de brieven van de huisarts en radioloog van respectievelijk 14 februari 2022 en 8 februari 2022 heeft [naam verzekeringsarts b&b 2] overwogen dat de huisarts zich met de kritiek op de FML buiten zijn terrein van expertise heeft begeven, naast een korte schets van de pijnsituatie van eiser. Het verslag van de radioloog ziet op 8 februari 2022 en laat een minuscuul degeneratief haakje carpometacarpale zien, naast geringe degeneratieve afwijkingen DIP 2,3 en 5 links. Rechts daarbij dezelfde bevindingen, maar minder en één en ander is iets toegenomen ten opzichte van één jaar eerder. Dit leidt [naam verzekeringsarts b&b 2] in zijn rapportage van 5 mei 2022, na onderzoek van de informatie uit februari 2022 tot de conclusie dat medisch inhoudelijk de huisarts niets nieuws aan het dossier heeft kunnen toevoegen en dat uit de röntgenfoto’s blijkt van minimale afwijkingen die geen beperkingen in de functie van de handen in het dagelijkse leven kunnen verklaren, zodat beperkingen hiervoor niet aan de orde zijn voor eiser.
De rechtbank ziet een duidelijke en overtuigende motivering van de conclusie dat de beperkingen van eiser met de FML van 2 juni 2021 correct zijn vastgesteld en dat de door eiser in beroep daartegen gerichte gronden daar niet aan kunnen afdoen, waarbij van belang is dat de verklaringen van de radioloog en de huisarts van eiser dateren van februari 2022 en dat de onderzoeken van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts b&b dateren van respectievelijk 27 augustus 2020 en van1 juni 2021. Die onderzoeken hebben daarmee aanmerkelijk dichter bij de datum in geding plaatsgevonden. Aan de door eiser op 1 maart 2022 ingebrachte brieven van zijn huisarts en van de radioloog kan ook om die reden niet het gewicht worden toegekend dat eiser eraan toegekend wenst te zien.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank onvoldoende twijfel om de goed gemotiveerde rapportages van de verzekeringsartsen met de daarin op medisch onderzoek en verklaringen van behandelaars van eiser gebaseerde afwegingen en conclusies niet te volgen. Dit gebrek aan twijfel maakt dat het verzoek om het door de rechtbank inroepen van een onafhankelijk medisch deskundige niet kan worden ingewilligd.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 2 juni 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 21 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 8 juni 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.1
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,09%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Conclusie en gevolgen
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 augustus 2021 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 8 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.