ECLI:NL:RBZWB:2022:5207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 15 april 2021 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 20 mei 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft de beëindiging van de uitkering gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 oktober 2021. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiser en een gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser is werkzaam geweest als onderhoudsmonteur en heeft zich ziek gemeld vanwege rugklachten. De rechtbank concludeert dat eiser in staat is met passende arbeid 94,28% van zijn loon te verdienen. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben vastgesteld dat eiser medische beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een recht op een ZW-uitkering.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn medische klachten en de impact daarvan op zijn arbeidscapaciteit, zorgvuldig gewogen. Eiser heeft aangevoerd dat hij door zijn klachten niet kan werken, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser niet te licht hebben ingeschat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen per 20 mei 2021. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4786 ZW

uitspraak van 8 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 15 april 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 20 mei 2021.
Met het bestreden besluit van 15 oktober 2021 op het bezwaar van eiser heeft het UWV de beëindiging van de uitkering gehandhaafd.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam vertegenwoordiger] als gemachtigde van het UWV en na heropening van de behandeling ter zitting eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 20 mei 2021 omdat eiser nog in staat is met passende arbeid 94,28% te verdienen van het loon dat hij zou hebben kunnen verdienen als hij niet ziek zou zijn geworden.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als onderhoudsmonteur tot en met 31 januari 2020. Bij besluit van 27 maart 2020 heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 2 maart 2020. Vanuit die situatie heeft eiser zich ziek gemeld per 20 april 2020 vanwege (toegenomen) rugklachten. Het UWV heeft eiser bij besluit van 26 mei 2020 met ingang van 2 juni 2020 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op zijn spreekuur, hem lichamelijk onderzocht en het dossier bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat eiser nog evidente beperkingen heeft. Er is volgens hem op dat moment geen irradiatie meer aanwezig. De rugklachten bestaan al 15 jaar en zijn verergerd na de “vermeende” HNP. Zoals eiser het beeld beschreef kan dit volgens [naam verzekeringsarts] zeker het geval zijn geweest, maar op dat moment is dat niet meer evident aanwezig, geen uitstraling meer bij SLR, maar nog een lichte sens vermindering. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van chronisch aspecifieke lage rugklachten.
De knieklachten zijn al vele jaren aanwezig maar geven nu al enige tijd meer klachten. [naam verzekeringsarts] ziet ook duidelijk objectiveerbare afwijkingen die dit onderschrijven door bij voorbeeld de spieratrofie in het rechter boven en onderbeen en een lichte beperking in de strekfunctie.
Eiser is nog actief, vooral op de fiets kan hij het uren volhouden. Lopen en staan is nu in duur beperkt. Hij heeft nog wel mogelijkheden blijkt ook uit het dagverhaal, tuin omspitten was ook nog mogelijk waarbij hij na 30 minuten wel telkens even moest uitrusten en gaan zitten.
Door de nog aanwezige beperkingen acht de verzekeringsarts het aannemelijk dat eiser die nog fysiotherapie volgt, niet meer in staat is tot de maatgevende arbeid van onderhoudsmonteur. Hij heeft de volgende beperkingen vastgesteld:
Er is een beperking ten aanzien van blootstelling aan trillingen, grove trillingen rechts in de enkel en knie moeten worden vermeden. Voorts ziet hij beperkingen ten aanzien van tillen tijdens het werk; dragen tijdens het werk; lopen, lopen tijdens het werk; trappenlopen; klimmen; staan; staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn.
De verzekeringsarts verwacht ten aanzien van de medische situatie op korte termijn (binnen 3 maanden) geen aanzienlijke verandering en concludeert dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 Ziektewet. Eiser heeft zijns inziens
verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 april 2021.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd inclusief de door haar opgevraagde informatie van de eiser behandelend huisarts [naam huisarts] van 16 juni 2021 en het verslag van de hoorzitting van 24 juni 2021. Zij heeft gerapporteerd dat er terecht is uitgegaan van benutbare mogelijkheden.
Ten aanzien van de rugklachten ziet de verzekeringsarts b&b voldoende beperkingen aangenomen. Het betreft rugproblematiek die in het verleden door de huisarts is geduid als HNP. Nu er met name nog sprake is van pijn in de onderrug en verminderde sensibiliteit, maar geen tekenen meer zijn van radiculopathie, heeft de primaire verzekeringsarts terecht betwijfeld of er nog sprake is van een HNP. Dit doet echter niet af aan het feit dat er medische rugproblematiek bestaat, waarvoor beperkingen aangenomen kunnen worden.
Nu bij onderzoek een nagenoeg normale beweeglijkheid werd waargenomen, acht [naam verzekeringsarts b&b] de gestelde beperkingen op frequent rugbewegingen, piekbelasting in de armen, langdurig lopen en staan, alsmede traplopen en klimmen voldoende tegemoetkomen aan de spelende problematiek.
Ten aanzien van het gebruik van het rechterbeen merkt eiser volgens haar terecht op dat een aantal medische problemen niet benoemd worden in de diagnoselijst of overwegingen.
De primaire verzekeringsarts ging uit van artrose van de knie en status na operatie hamerteen van de 1e teen rechts. Uit bestudering van de aanwezige en ontvangen informatie blijkt dat tevens sprake is van artrose van heupen, rechter enkel en klauwstand van alle tenen rechts.
Hierbij merkt de verzekeringsarts b&b wel op dat bij het onderzoek de klauwstand van de tenen wel benoemd is en in de FML de rechter enkel specifiek benoemd staat.
De genoemde aanvulling maakt dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] meer beperkingen aanwezig acht. Zo dient volgens haar de beperking op trillingsbelasting ook te gelden voor de heupen en voet rechts. Vanwege de artrose in de diverse gewrichten acht zij duwen en trekken boven de referentiewaarde gecontra-indiceerd. Verder vermeldt zij dat eiser afhankelijk is van orthopedisch schoeisel, waardoor het dragen van werkschoenen niet mogelijk is.
Nu er al rekening is gehouden met de problemen in langdurig staan en lopen, klimmen en traplopen en piekbelasting van de armen, acht zij verdere beperkingen vanwege deze problemen niet aangewezen.
Ten aanzien van de klachten van de schouder links, kan de verzekeringsarts b&b niet meer beperkingen stellen. Hoewel eiser wel klachten ervaart, blijkt er geen sprake van een medisch beeld of objectieve afwijkingen bij onderzoek. Daar komt bij dat eiser zijn voormalige werkzaamheden ondanks deze klachten heeft verricht.
Ten aanzien van de handen acht de verzekeringsarts b&b wel sprake van meer beperkingen. Niet alleen vermeldt de huisarts de aanwezigheid van handartrose, maar bij lichamelijk onderzoek werd ook een licht afgenomen knijpkracht rechts waargenomen. Dit maakt dat frequent stevig knijpen moet worden beperkt voor de rechterhand. Nu de andere handbewegingen niet afwijkend bleken, is er geen grond meer beperkingen voor de handen aan te nemen.
Ten aanzien van de klachten van de spataderen in de onderbenen geldt dat de aanwezigheid van (vermoedelijk) varices werd bevestigd door de huisarts. Nu staan echter al beperkt is, leidt dit niet tot het aannemen van meer beperkingen.
Tenslotte acht [naam verzekeringsarts b&b] geen urenbeperking aan de orde. Eiser voldoet niet aan de criteria zoals gesteld in de standaard Verminderde Duurbelastbaarheid in Arbeid. Er is geen sprake van een indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’. Eiser is niet bekend met een aandoening die zich kenmerkt door een groot tekort aan energie, te groot energieverbruik of verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Er is geen indicatie ‘preventief’ en er is geen reden te denken dat fulltime werken zal leiden tot een verslechtering van de gezondheid.
Ten slotte ziet verzekeringsarts [naam verzekeringsarts b&b] geen indicatie verminderde beschikbaarheid. De wekelijkse bezoeken aan de fysiotherapeut en/of masseur kunnen niet als intensieve behandeling worden beschouwd.
[naam verzekeringsarts b&b] komt vervolgens tot de conclusie dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan de primaire beslissing correctie/aanvulling behoeft en heeft de zodanig gecorrigeerde/aangevulde beperkingen en belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 14 september 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij is getroffen door een hernia in het begin van de Corona en dat zijn rechterbeen al veel te verduren heeft gehad met tweemaal een beenbreuk in zijn leven. Bij het ouder worden beginnen de gebreken op te spelen volgens eiser. Op eigen initiatief en kosten heeft eiser met een therapeut zwem- en fitness oefeningen gedaan en massages laten doen. Nog steeds ziet eiser iedere ochtend de spataderen op zijn rechteronderbeen, waardoor hij bij de dagelijkse wandeling al snel te veel pijn heeft en er een cyste aan de achterkant van de knie komt. Dat geeft pijn en stijfheid in het onderbeen met een slapend gevoel in de voet. Zonder direct verder in te gaan op alle klachten stelt eiser absoluut niet te kunnen werken met die klachten. Na het advies van een orthopeed uit [plaatsnaam 2] om een nieuwe knie te laten plaatsen, probeert eiser dat te voorkomen door een onderbeenbrace te gebruiken, waarna in november 2021 zal worden geëvalueerd. Eiser kent dagen waarop hij niet kan lopen van de pijn en moet altijd goed kijken waar hij zijn voet zet om pijnscheuten in enkel en voet te voorkomen.
Daarnaast wijst eiser er op dat zijn linkerschouder is afgezakt en dat hij daardoor bij iedere inspanning van die schouder tintelingen en vermoeidheid/zeurende pijn ervaart, die met rust verdwijnt. De huisarts zei dat artrose bij ouder worden (snel) kan toeslaan naar aanleiding van het toenemen van de handklachten.
Door de rugklachten stelt eiser al na vijf minuten moeilijk een stoel uit te kunnen komen. Eiser wijst er als voornaam punt op dat hij van het UWV niet de tijd heeft gekregen goed te herstellen van de klachten aan het been en de rug omdat heel het medisch systeem in het teken van Corona stond en er geen ruimte was voor patiënten als hij.
Voorts wijst eiser er op na het ongeval in 2004 goed door het UWV te zijn begeleid, maar enkel als zelfstandige te hebben kunnen werken omdat hij met zijn rug niet was te verzekeren.
Nu eiser ouder wordt speelt alles weer op en heeft hij er ook nog artrose in de handen bij.
Het berekenen van eisers verdiensten (hoewel hij ziet dat het conform de daarvoor bestaande regels is gebeurd) acht eiser oneerlijk. Hij geeft daarbij aan overuren te hebben gemaakt (en heeft daarvoor werkbriefjes meegestuurd bij het beroep) maar die niet aan de curator te hebben verstrekt, omdat die ze toch maar in twijfel zou trekken.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de been-, voet-, enkel- en rugklachten, maar ook de problemen met zijn handen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eisers huisarts op 3 november 2021 de problemen met de handen op die datum beschreef, terwijl de data waar het hier om gaat die zijn van 9 april 2021 (datum onderzoek verzekeringsarts) en 20 mei 2021 (datum met ingang waarvan de ZW-uitkering is beëindigd). Voorts heeft het UWV in het verweerschrift er terecht op gewezen dat de verzekeringsarts b&b juist voor die handklachten aanvullende beperkingen heeft aangenomen en dat eiser ook voor het overige geen medische stukken aan het dossier heeft toegevoegd waaruit blijkt van een toename van de beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser te licht hebben ingeschat. Onder deze omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat in de FML van 14 september 2021 de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), receptionist (Sbc-code 315120) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 15 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 14 september 2021, naast de toelichting van de verzekeringsarts b&b daarop van 8 oktober 2021 en de toelichtende rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 12 oktober 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser met een mate van arbeidsongeschiktheid van 5,72% minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft de berekening oneerlijk genoemd, maar daarbij erkend dat die volgens de daarvoor geldende regels is uitgevoerd. Voorts heeft eiser mogelijk aan willen geven dat zijn zogenaamde maatmanloon te laag is vastgesteld, gelet op de werkbriefjes die hij in beroep heeft overgelegd, maar nu hij die werkbriefjes naar eigen zeggen niet bij de curator van zijn ex-werkgever heeft ingediend, zal de door eiser gewenste verandering niet door een belastinginspecteur kunnen worden vastgesteld.
Zoals namens het UWV ter zitting nog gesteld was de enige mogelijkheid voor eiser om een nabetaling als waarover eiser en het UWV het niet eens zijn, volgens zijn visie in de berekening verwerkt te krijgen, dat hij de werkbriefjes bij de curator van zijn inmiddels failliete ex-werkgever zou inleveren. Pas dan is er de mogelijkheid te komen tot het aanmerken van gederfde inkomsten als vorderbaar, maar niet inbaar. Daarvoor heeft eiser echter bewust niet gekozen. Onder deze omstandigheden zal ook het door het UWV hiervoor geraadpleegde SUWI-systeem niet die door eiser gewenste wijziging weergeven. Dat maakt dat het UWV niet van andere inkomensgegevens kan uitgaan bij de berekeningen van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW. Omdat eiser van die berekeningen op zich niet heeft aangetoond dat ze onjuist zijn en ook verder is gebleken dat de arbeidsdeskundige correct heeft gerekend, gaat de rechtbank uit van de mate van arbeidsongeschiktheid van 5,72%.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 20 mei 2021.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 8 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).