ECLI:NL:RBZWB:2022:5196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
02-021850-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een strafzaak betreffende bezit van cocaïne en vuurwapens met betrekking tot de rechtmatigheid van binnentreden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2022, stond de verdachte terecht voor het bezit van ongeveer 696 gram cocaïne, een pistool met zeven kogelpatronen, een taser en een traangas-spuitbus. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval in de woning van de verdachte op 26 oktober 2021 in Molenschot. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig zou zijn afgegeven. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de hulpofficier van justitie bevoegd was om de machtiging te verstrekken, en dat het ontbreken van bepaalde documenten in het procesdossier geen onherstelbaar vormverzuim opleverde.

De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eerdere veroordelingen, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de aard van de delicten en de risico's voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/021850-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. G.A.R. di Antonio, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 oktober 2021 in Molenschot :
feit 1:ongeveer 696 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
feit 2:een pistool, zeven kogelpatronen, een traangas-spuitbus en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat het binnentreden in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest.
Hulpofficier van justitie [ hulpofficier 1] en opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] hebben de woning van verdachte betreden op basis van een machtiging van hulpofficier van justitie [hulpofficier 2] die niet had mogen worden afgegeven. Nog los van de vraag of [ hulpofficier 1] daadwerkelijk hulpofficier van justitie is (in het proces-verbaal van binnentreden in woning wordt zij immers brigadier genoemd), mag een machtiging tot binnentreden in een woning slechts door een rechter-commissaris of een officier van justitie aan hulpofficieren van justitie en opsporingsambtenaren worden afgegeven. Een dergelijke machtiging bevindt zich niet in het procesdossier. Daarnaast ontbreken het Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB), het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB), de vordering van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris voor het doorzoeken van de woning van verdachte in het procesdossier. Nu deze stukken ontbreken, kan niet worden gecontroleerd of deze stukken voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Als gevolg hiervan is niet alleen een inbreuk gemaakt op verdachtes recht op privacy, maar is ook geen adequate verdediging meer mogelijk. Hierdoor zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde in dusdanig ernstige mate geschonden dat er niet langer sprake kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om strafvermindering toe te passen.
3.3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning van verdachte rechtmatig is binnengetreden en dat de (vuur)wapens, munitie en harddrugs rechtmatig in beslag zijn genomen. De hulpofficier van justitie was bevoegd een machtiging tot binnentreden van de woning te verstrekken. Verdachte hoefde geen toestemming aan de verbalisanten te geven. Het vuurwapen is op aanwijzen van de bewoonster, de partner van verdachte, gevonden. De woning is daarna verder doorzocht, op rechtmatige wijze. Dat de machtiging van de rechter-commissaris voor het doorzoeken van de woning van verdachte ontbreekt, maakt dit niet anders. De machtiging voor het doorzoeken van de woning van verdachte is immers afgegeven door de Belgische onderzoeksrechter. Deze machtiging wordt in beginsel niet verstrekt, omdat er vanuit dient te worden gegaan dat de machtiging door de Belgische rechter op juiste (wettelijke) gronden is verleend. Van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv is dan ook geen sprake.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Machtiging tot het binnentreden van de woning van verdachte
De rechtbank stelt vast dat de machtiging tot het binnentreden van de woning van verdachte is afgegeven door de hulpofficier van justitie. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder c van de Algemene wet op het binnentreden is de hulpofficier van justitie bevoegd een machtiging tot binnentreden af te geven. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen. Het feit of [ hulpofficier 1] wel of geen hulpofficier van justitie is, doet niet ter zake omdat zij de woning van verdachte heeft betreden op basis van een machtiging van hulpofficier van justitie [hulpofficier 2] die daartoe bevoegd was.
Het ontbreken van stukken
De rechtbank stelt voorts vast dat het EOB, het EAB, de vordering van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris voor het doorzoeken van de woning van verdachte niet in het procesdossier zijn opgenomen. Ondanks het ontbreken van deze schriftelijke stukken, blijkt uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris voldoende dat op grond van het EAB en het EOB is binnengetreden, dat op aanwijzen van de bewoonster, de partner van verdachte, het vuurwapen is gevonden en dat naar aanleiding hiervan vervolgens is doorgezocht. De rechtbank ziet hierin geen onrechtmatigheden. Daarom wordt ook dat verweer van de verdediging verworpen.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie over de wapens, munitie en harddrugs die in de woning en de schuur van verdachte zijn aangetroffen, de wapenrapporten en de onderzoeksresultaten van het NFI over die harddrugs. Daarnaast wijst de officier van justitie op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd, omdat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een pistool, zeven kogelpatronen, een traangas-spuitbus en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad en ongeveer 696 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 oktober 2021 te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 696 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 26 oktober 2021 te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen ,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool (merk Zastava, model 70, kaliber 7,65) en
munitie van categorie III, te weten
- zeven kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 7,65 mm) en
wapens van categorie II, te weten:
- een traangas-spuitbus, voorzien van een traanverwekkende stof en
- een stroomstootwapen/taser (in de vorm van een zaklamp)
(telkens) voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn@ strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder met het feit dat hij onlangs opa is geworden, een eigen bedrijf heeft en niet alleen hard werkt aan zijn eigen toekomst maar ook om de eerder aan hem opgelegde ontnemingsvordering af te betalen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij de strafoplegging, op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), eveneens rekening dient te worden gehouden met het vonnis dat door de rechtbank in België is gewezen in 2022 en waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan hij bijna 6 maanden heeft uitgezeten. De verdediging verzoekt de rechtbank, gezien het voorgaande, ten aanzien van de pepperspray en het stroomstootwapen een geldboete van € 990,00 op te leggen en ten aanzien van het vuurwapen en de cocaïne te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie, een stroomstootwapen, pepperspray en bijna 700 gram aan harddrugs. Het geladen vuurwapen lag in de bovenste lade van het tv-meubel in de woonkamer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen slechts voor iemand in bewaring had. Nog daargelaten de vraag of deze verklaring geloofwaardig is, doet dit aan de strafwaardigheid en de ernst van zijn handelen niet af.
Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen en vormt een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot het gebruik daarvan, met alle – vaak onherstelbare – gevolgen van dien. Dergelijke (vuur)wapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
In de schuur van verdachte is ook een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Harddrugs zoals cocaïne leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze sterk verslavend werken en kunnen zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten bij de gebruikers daarvan. Bovendien gaat de handel in en het vervoer en het gebruik van harddrugs veelal gepaard met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen voor geld, maar ook delicten tussen handelaren onderling. De combinatie van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zorgelijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar dat dit langer dan vijf jaar geleden is.
Artikel 63 Sr?
De rechtbank zal niet meegaan in het verweer van de raadsman dat artikel 63 Sr formeel van toepassing is gezien de door België aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad verplicht artikel 63 Sr de Nederlandse strafrechter niet om een buitenlandse beslissing, waarbij aan verdachte een straf is opgelegd, op de wijze als in artikel 63 Sr voorgeschreven, in aanmerking te nemen.
De strafGelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten gaan voor het aanwezig hebben van de genoemde hoeveelheid cocaïne uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Voor het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank weegt daarbij in strafverzwarende zin mee dat het vuurwapen geladen was en binnen handbereik in de woning van verdachte lag. Verdachte kon dan ook direct over het vuurwapen beschikken, wat een levensgevaarlijke situatie oplevert.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Met deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.