Op 5 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 17 juni 2022. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 24 januari 2022. De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de aanvraag volgens de rechtbank niet voldeed aan de eisen van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.
In de verzetzaak heeft de rechtbank beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank oordeelde dat de brief van de opposant van 24 januari 2022 niet als een aanvraag kon worden aangemerkt, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag voor het verzoek was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb niet was gehaald, maar dat dit niet betekende dat de zaak op zitting behandeld moest worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Tevens heeft de rechtbank de griffier opgedragen het betaalde griffierecht aan de opposant terug te storten, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroepschrift.
De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.