ECLI:NL:RBZWB:2022:5178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over aanvraag en termijnoverschrijding

Op 5 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 17 juni 2022. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 24 januari 2022. De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de aanvraag volgens de rechtbank niet voldeed aan de eisen van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.

In de verzetzaak heeft de rechtbank beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank oordeelde dat de brief van de opposant van 24 januari 2022 niet als een aanvraag kon worden aangemerkt, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag voor het verzoek was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb niet was gehaald, maar dat dit niet betekende dat de zaak op zitting behandeld moest worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Tevens heeft de rechtbank de griffier opgedragen het betaalde griffierecht aan de opposant terug te storten, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroepschrift.

De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2130 V

uitspraak van 5 september 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , uit [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (verweerder) volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 24 januari 2022.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard. De reden hiervoor is dat het verzoek van opposant van 24 januari 2022 geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de geldende wetten en regels in het kader van de uitvoering van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet juist en consequent zijn toegepast, omdat hier wel sprake is van een aanvraag. Opposant heeft verweerder immers verzocht tot het afgeven van een beschikking en daarbij schriftelijke gegevens overgelegd met inachtneming van artikel 4:2 van de Awb. Verder voert opposant aan dat de rechtbank niet binnen de termijn van acht weken uitspraak heeft gedaan en de rechtbank daardoor niet meer zonder zitting uitspraak kon doen.
4. De verzetrechter stelt allereerst vast dat de rechtbank niet binnen de termijn van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb uitspraak heeft gedaan. Echter, het niet halen van deze termijn houdt niet in dat de zaak op zitting behandeld had moet worden. Dit volgt namelijk niet uit de wettekst. [1] Het stond de rechtbank nog steeds vrij om kennelijk – dus zonder zitting – uitspraak te doen. Of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is, ligt thans in dit verzet voor. Deze grond slaagt niet.
Is er sprake van een aanvraag?
Opposant stelt dat er wel sprake is van een aanvraag, omdat hij verweerder heeft verzocht tot het afgeven van een beschikking en daarbij schriftelijke gegevens heeft overgelegd met inachtneming van artikel 4:2 van de Awb.
In artikel 1:3, derde lid
,van de Awb is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. In het eerste lid van dit artikel staat uitgelegd wat onder een besluit wordt verstaan. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De verzetrechter is met de rechtbank van oordeel dat de brief van 24 januari 2022 niet aangemerkt kan worden als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Opposant heeft weliswaar verweerder verzocht om hulp bij verhuizing, maar voor dit verzoek ontbreekt een publiekrechtelijke grondslag. Door het ontbreken van deze publiekrechtelijke grondslag, kan het verzoek om hulp van opposant niet aangemerkt worden als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 juni 2022. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Indien de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift heft de griffier geen griffierecht. Dit staat in artikel 2.5, zesde lid van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021. De verzetrechter stelt vast dat de rechtbank in haar uitspraak van 17 juni 2022 heeft verzuimd op te nemen dat het griffierecht aan opposant teruggestort dient te worden. De verzetrechter zal de griffier hier alsnog opdracht toe geven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- gelast de griffier het betaalde griffierecht terug te storten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 5 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:55b van de Awb