ECLI:NL:RBZWB:2022:5171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
02-021479-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewust voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, patroonmagazijnen en munitie met betrekking tot de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, patroonhouders en munitie. De feiten dateren van 18 tot en met 24 juni 2020, waarbij de verdachte op camerabeelden werd gezien terwijl hij goederen in een opslagruimte plaatste. Tijdens een doorzoeking op 24 juni 2020 werd in die opslagruimte een automatisch vuurwapen, twee patroonhouders en munitie aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de enige persoon was met toegang tot de opslagruimte in de relevante periode en dat zijn vingerafdruk op een van de patroonhouders was aangetroffen.

De verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen en dat hij de goederen voor een onbekende persoon had opgeslagen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, gezien de omstandigheden en de bewijsmiddelen. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT NvdP 6/9
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-021479-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 18 tot en met 24 juni 2020 een automatisch vuurwapen en patroonhouders voorhanden heeft gehad;
feit 2: op 18 juni 2020 munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Op camerabeelden is gezien dat verdachte op 18 juni 2020 diverse goederen, waaronder een witte doos, binnenbrengt in een opslagruimte. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte de enige persoon is die in de periode 18 tot en met 24 juni 2020 toegang heeft gehad tot de opslagruimte. Op 24 juni 2020 is in het kader van een doorzoeking in de opslagruimte een witte doos aangetroffen waarin een automatisch vuurwapen, twee patroonhouders en munitie lagen. Op een van de patroonhouders, die gewikkeld waren in een plastic zak, is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen, wat erop wijst dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de doos aangetroffen goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte meerdere goederen, waarvan hij in algemene zin wist dat deze niet in orde waren, voor een onbekend gebleven persoon in de opslagruimte heeft opgeslagen. De goederen waren niet van verdachte en hij wist niet wat er allemaal in de dozen zat. De vingerafdruk van verdachte kan op de patroonhouder zijn gekomen omdat er bij het binnenbrengen dozen waren gevallen en verdachte daardoor spullen in zijn handen heeft gehad. Het voorhanden hebben van een patroonhouder kan daarom worden bewezen. Verdachte heeft echter geen wapen gezien. Primair moet verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het wapen omdat hij zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in de opslagruimte. Subsidiair moet verdachte daarvan worden vrijgesproken omdat hij geen bewuste schuld heeft gehad aan de aanwezigheid van het wapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 24 juni 2020 heeft de politie integrale controles gehouden op bedrijventerreinen in de gemeente Goes. In dat kader werd ook het pand gecontroleerd [plaats] , zijnde een loods waarin zeecontainers staan die als opslagruimte worden verhuurd. In een van de gecontroleerde opslagruimtes werd een witte kartonnen doos aangetroffen. In de doos werd een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat in een donkere plastic zak gewikkeld was. In een tweede, witte, plastic zak in die doos zaten twee patroonhouders en een doosje met 50 patronen.
Op camerabeelden wordt gezien dat een persoon op 18 juni 2020 diverse goederen in de opslagruimte opslaat, waaronder een witte doos die qua afmeting overeenkomt met de op 24 juni 2020 aangetroffen doos. Deze persoon wordt door een verbalisant herkend als verdachte. Verdachte heeft ook erkend dat hij de persoon was die de goederen in de opslagruimte heeft binnengebracht. Uit de camerabeelden volgt dat in de periode van 18 tot en met 24 juni 2020 verdachte de enige persoon is geweest die toegang heeft gehad tot de opslagruimte.
De aangetroffen goederen zijn onderzocht en op een van de twee patroonhouders is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Voorhanden hebben van de aangetroffen goederen?
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij een vuurwapen/pistoolmitrailleur geschikt om automatisch mee te vuren, twee patroonhouders en munitie voorhanden heeft gehad.
Vast staat dat het wapen een pistoolmitrailleur van categorie II onder 2 Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is, dat geschikt is om automatisch mee te vuren, en dat de twee patroonhouders en munitie bedoeld en bestemd, en tevens passend en geschikt, zijn voor voornoemd wapen. De voorliggende vraag is of verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 WWM.
Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen, onderdelen voor een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, WWM is vereist dat de verdachte een wapen, het onderdeel of de munitie bewust voorhanden heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen, het onderdeel of de munitie of tot de exacte locatie van die goederen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over de goederen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De patroonhouders en munitie
Uitgaande van standpunt van de verdediging op welke wijze de vingerafdruk van verdachte op één van de patroonhouders terecht is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van niet alleen die patroonhouder, maar ook van de andere patroonhouder en de munitie die in dezelfde witte plastic zak zijn aangetroffen Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode over de beide patroonhouders en munitie beschikt en heeft ook de feitelijke macht over deze goederen kunnen uitoefenen. Op grond van de camerabeelden staat vast dat verdachte de enige persoon is geweest die in de tenlastegelegde periode toegang heeft gehad tot de ruimte waarin de patroonhouders en munitie zijn gevonden. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande dan ook tot het oordeel dat verdachte de patroonhouders en munitie voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 WWM.
Het wapen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de plastic zak met de patroonhouders en munitie in de witte doos moet hebben gedaan, omdat zij in die doos zijn aangetroffen. Het kan niet anders dan dat verdachte daarbij de donkere plastic zak met daarin het wapen in de doos moet hebben gezien. Die plastic zak was aan de uiteinden afgesloten met een elastiekje. Die verpakking had duidelijk de vorm van een groot vuurwapen. Dit in combinatie met de patroonhouder die verdachte in zijn handen heeft gehad en de andere patroonhouder en munitie die in de doos zaten, maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een situatie waarin verdachte zich bewust moet zijn geweest van -op zijn minst- de waarschijnlijke aanwezigheid van een wapen in de opslagruimte. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande dan ook tot het oordeel dat verdachte eveneens het wapen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 Wwm.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 18 juni 2020 tot en met 24 juni 2020 [plaats] , een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistoolmitrailleur, van Pools fabricaat, type PPS wz 43, kaliber 7,62x25mm Tokarev zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, en een onderdeel van een vuurwapen (zoals hierboven bedoeld), te weten patroonmagazijnen die essentieel en specifiek bestemd en van wezenlijke aard zijn voor een pistoolmitrailleur van het merk PPS wz 43 of een afgeleide hiervan, voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 18 juni 2020 [plaats] , munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 50, eenheids- centraalvuurpatronen van het kaliber 7,62mm x 25 Tokarev voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die
fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging
geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie houdt in de strafeis rekening met het feit dat het wapen onder bedenkelijke omstandigheden is aangetroffen, te weten inclusief patroonhouders en bijpassende munitie. Voorts heeft de officier van justitie acht geslagen op het feit dat verdachte de laatste jaren niet meer in contact is gekomen met justitie en politie. Van overschrijding van de redelijke termijn is volgens de officier van justitie geen sprake.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat slechts op één van de twee patroonhouders een vingerafdruk van verdachte is gevonden, dat het wapen niet was doorgeladen en dat de goederen zijn gevonden in een afgelegen en afgesloten opslagruimte. De verdediging verzoekt voorts in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport en de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging verzoekt een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft een automatisch vuurwapen, daarbij horende patroonhouders en een forse hoeveelheid munitie voorhanden gehad. De rechtbank overweegt dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd.
Het wapen dat verdachte voorhanden had betrof een automatisch vuurwapen, dat bij controle mechanisch naar behoren bleek te functioneren en voor gebruik geschikt was. De gevonden patronen verkeerden in goede staat en waren ook voor direct gebruik geschikt en konden worden verschoten met het aangetroffen wapen. Dit zijn ernstige feiten waarvoor verdachte een straf verdient.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 juli 2022, waaruit blijkt dat wel sprake is van veroordelingen voor diverse strafbare feiten, waaronder overtreding van de Wet wapens en munitie, maar niet van recente veroordelingen. Verdachte lijkt zijn leven een positieve wending te hebben gegeven, zoals ook door de raadsman is betoogd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 19 augustus 2022, uitgebracht door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. In dit advies staat dat geen problemen op de leefgebieden zijn geconstateerd en dat er beperkt sprake lijkt van risicoverhogende factoren. Er wordt enig risico gezien in de combinatie van houding en sociaal netwerk. Er worden weinig actuele problemen gesignaleerd en gesteld wordt dat verdachte weloverwogen keuzes maakt. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij vindt interventies of toezicht niet nodig.
Redelijke termijn
De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is eerst op 6 juli 2021 verhoord. Vanaf dat moment kon hij verwachten dat strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld. De strafzaak tegen verdachte is op 24 augustus 2022 inhoudelijk behandeld en het vonnis zal op 7 september 2022 worden gewezen. Dit is binnen een periode van 2 jaar. De redelijke termijn is daarom niet overschreden.
De straf
De rechtbank stelt vast dat de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie II sub 2 als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden noemen. Het wapen is aangetroffen in combinatie met munitie, maar is aangetroffen in een afgesloten opslagruimte en niet in een woning of in de openbare ruimte. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden. Daarmee beoogt de rechtbank allereerst vergelding vanwege de ernst van het feit. De rechtbank wil daarnaast dat van de op te leggen straf een preventieve werking uitgaat, zodat niet alleen verdachte maar ook anderen ervan worden weerhouden om vuurwapens voorhanden te hebben. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dient om verdachte ervan te doordringen dat hij de juiste keuzes moet maken als een beroep op hem wordt gedaan in zaken waarvan hij weet of kan weten dat die niet door de beugel kunnen. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 september 2022.
De griffier en mrs. Nomes en Van Nieuwkerk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.