ECLI:NL:RBZWB:2022:5125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
02-984812-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot vuurwapenbezit en witwassen

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene op 20 februari 2017 door de meervoudige kamer was veroordeeld en dat de officier van justitie op 19 februari 2018 een vordering tot ontneming heeft ingediend. De rechtbank heeft een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen, waarbij beide partijen hun standpunten hebben ingediend. De vordering van de officier van justitie betrof een bedrag van € 122.250,-, gebaseerd op contant geld en voertuigen die als wederrechtelijk verkregen voordeel werden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een legale herkomst van de aangetroffen bedragen en voertuigen, en heeft geoordeeld dat deze als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar ook rekening gehouden met een verbeurdverklaard bedrag van € 100.000,-, waardoor het te betalen bedrag voor betrokkene op € 22.250,- werd vastgesteld. Tevens is er een korting van 10% toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het uiteindelijke bedrag op € 20.000,- werd vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-984812-11
vonnis van de rechtbank d.d. 29 augustus 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963
wonende te [adres]
raadsman mr. Jonk, advocaat te Amsterdam

1.De procedure

Betrokkene is op 20 februari 2017 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Op 19 februari 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Op de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen. In dat kader hebben de officier van justitie en de raadsman ieder twee keer een schriftelijke conclusie ingediend.
Op diezelfde zitting is de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van betrokkene en [medeverdachte] in elkaars zaak en het horen van getuige [getuige] . Omdat er bij de rechter-commissaris discussie was ontstaan over de omvang van de verwijzing, heeft er op 10 oktober 2019 nog een regiezitting plaatsgevonden. Op 29 november 2019 zijn getuigen bij de rechter-commissaris gehoord.
Op 12 juli 2021 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest gewezen in de hoofdzaak, waarbij betrokkene is veroordeeld tot de in dat arrest vermelde straf.
Op 9 september 2021 heeft de rechtbank een extra schriftelijke ronde ingelast, waarbij aan de officier van justitie en de verdediging de gelegenheid is gegeven aan te geven of het arrest een wijziging van het eerder ingenomen standpunt oplevert. In dat kader hebben de officier van justitie en de verdediging een nadere conclusie ingediend.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2022, waarbij officier van justitie mr. Groothuizen en de verdediging hun standpunten nader kenbaar hebben gemaakt.

2.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 122.250,-, op grond van artikel 36e, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Betrokkene is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, te weten het voorhanden hebben van een wapen op 30 november 2011. Kijkend naar de pleegdatum van het strafbare feit kan het bewijsvermoeden van artikel 36e, lid 3 Sr (nieuw) worden toegepast.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is onder meer gebaseerd op het geldbedrag dat in contanten tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand is aangetroffen, te weten € 100.000,-. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat betrokkene over grote hoeveelheden contant geld beschikte, afkomstig uit criminele activiteiten. Gebleken is dat betrokkene dit bedrag voor zichzelf hield. Gelet op artikel 36e, lid 3 Sr belichaamt dit bedrag aldus wederrechtelijk verkregen voordeel waarvan aannemelijk is dat dit door een strafbaar feit is verkregen.
Naast het contante geldbedrag zijn er tijdens de doorzoeking een Jeep (inkoopprijs
€ 17.500,-) en twee motoren (inkoopprijs € 27.000,-) aangetroffen. Deze zijn gekocht met geld dat uit andere strafbare feiten is verkregen en zijn daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel. Betrokkene en [medeverdachte] hebben wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld voor de aanschaf van de voertuigen, wat naar de mening van de officier van justitie maakt dat hun verklaringen hieromtrent volstrekt onaannemelijk zijn. Daarbij heeft de rechtbank bij vonnis bepaald dat de lening waarover eerder is verklaard, niet is aangegaan, zodat ook deze lening niet de basis kan zijn geweest van het werkkapitaal.
Voorts was er volgens het kasboek van de bedrijven geen geld voorradig om deze motoren en Jeep te kopen. Het kan dus ook niet daaruit gefinancierd zijn. Er is aldus niet aannemelijk gemaakt dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. Er was onvoldoende vermogen/inkomen om deze voertuigen aan te schaffen, derhalve is het aannemelijk dat deze zijn bekostigd met geld dat uit misdrijf is verkregen.
Aangezien betrokkene samen met [medeverdachte] vennoot was van het bedrijf [bedrijf] , de voertuigen terug zijn te vinden in de inkoopadministratie van dit bedrijf en ook niet duidelijk is geworden hoe dit verkregen voordeel is verdeeld, wil de officier van justitie dat dit bedrag pondspondsgewijs wordt toegerekend aan betrokkene, te weten € 22.250,-.
Het verbeurd verklaarde bedrag van € 100.000,- kan in mindering worden gebracht op het te ontnemen bedrag, zodat betrokkene € 22.250,- dient te betalen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen.
De verdediging stelt zich daarbij op het standpunt dat de witwashandelingen op zichzelf geen wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgeleverd en dat de veroordeling voor dit feit aldus geen grondslag kan vormen voor de ontnemingsvordering.
Ook kan het hebben van een pistool niet dienen als grondslag voor de ontneming. De verdediging verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging die heeft geleid tot artikel 36e, lid 3 Sr (nieuw). De in de Memorie van Toelichting benoemde criminele levensstijl is niet van toepassing op betrokkene. Het bezit van een pistool kan geen voordeel hebben opgeleverd en kan alleszins niet als een potentieel lucratief delict worden beschouwd. Daarbij is het van belang dat betrokkene niet alleen voor geen ander delict is veroordeeld, maar daarvan zelfs expliciet is vrijgesproken.
Subsidiair is de verdediging van mening dat de ontnemingsvordering op nihil moet worden gesteld.
€ 100.000,-
Onder verwijzing naar jurisprudentie, stelt de verdediging zich op het standpunt dat het openbaar ministerie onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. Een veroordeling voor witwassen brengt op zichzelf geen voordeel met zich mee.
Jeep en motoren
Het openbaar ministerie heeft in de vermogensvergelijking uitsluitend de administratie van de onderneming meegenomen, waarbij het privévermogen van betrokkene niet of nauwelijks is onderzocht. Het enkele feit dat de onderneming onvoldoende saldo had om de betreffende aankopen te doen, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat er sprake moet zijn van wederrechtelijk verkregen vermogen. Uit de getuigenverklaringen die zijn afgelegd, blijkt van een vermenging van zakelijk- en privévermogen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de aankopen met door misdrijf verkregen gelden zijn gefinancierd en dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft op 12 juli 2021 betrokkene veroordeeld ter zake witwassen op 30 november 2011 en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011.
Van toepassing zijnde ontnemingswetgeving
Gezien de datum van de feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld, is artikel 36e Sr van toepassing zoals dit sinds 1 juli 2011 luidde.
Ontneming op grond van 36e, lid 2 Sr
De rechtbank stelt allereerst vast dat er op grond van artikel 36e, lid 2 Sr geen wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanwijzingen dat er daadwerkelijk voordeel is verkregen uit de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld of uit andere strafbare feiten die door hem zijn begaan.
Ontneming op grond van 36e, lid 3 Sr
De rechtbank is van oordeel dat ontneming wel mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 36e, lid 3 Sr. Voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van deze bepaling is vereist dat betrokkene in de hoofdzaak is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Betrokkene is onder meer veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011. Dit betreft een misdrijf waarvoor krachtens artikel 55, lid 3 van de Wet wapens en munitie een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dit feit kan dus als grondslag dienen voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel “indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Dat dit feit op zichzelf geen voordeel heeft opgeleverd, doet hier niet aan af. Het voordeel kan ook uit andere strafbare feiten afkomstig zijn.
In artikel 36e, lid 3, onder b, is bepaald: “In dat geval kan ook worden vermoed dat voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.” Het is dan aan de veroordeelde om aannemelijk te maken dat die aan die verkrijging een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
€ 100.000,-
Er is een groot contant geldbedrag van in totaal € 100.000,- in het bedrijfspand van betrokkene aangetroffen.
In een afzuigkap werd een doos met bankbiljetten aangetroffen, gebundeld met elastieken [1] . Volgens de verklaringen van betrokkene [2] en [medeverdachte] [3] betrof het een bedrag van ongeveer € 40.000,-, gebundeld per € 5000,-. Dit in samenhang bezien met het gegeven dat er acht elastieken in beslag zijn genomen [4] , maakt dat de rechtbank uitgaat van € 40.000,-.
Daarnaast werden in het plafond tassen met bankbiljetten aangetroffen [5] , gebundeld met 11 elastieken [6] . Volgens de verklaringen van betrokkene [7] en [medeverdachte] [8] betrof dit geld dat was verdiend met de handel in auto’s: € 24.000,- van de verkoop van een Jeep, € 25.000,- van de verkoop van een BMW, en € 10.000,- van de verkoop van een Mercedes, waarbij [medeverdachte] in zijn verhoor tevens spreekt over € 60.000.- die in het plafond verstopt lag. Dit in samenhang bezien met de verklaring dat zij het geld bundelden per € 5.000,= en de aangetroffen 11 elastieken en € 4.800,- naast een hoeveelheid ongeteld geld, maakt dat de rechtbank uitgaat van een bedrag van € 60.000,-.
Dat deze bedragen aan betrokkene toebehoorden is niet betwist.
Kijkend naar dit dusdanig grote contante geldbedrag - dat in een afzuigkap en onder het plafond is aangetroffen - acht de rechtbank het aannemelijk dat er voordeel uit andere strafbare feiten is verkregen. Dit geldbedrag is een voorwerp als bedoeld in artikel 36e, lid 3, onder b, waarvan kan worden vermoed dat dit wederrechtelijk verkregen voordeel belichaamt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het gerechtshof waarin het hof heeft geoordeeld dat betrokkene een onvoldoende verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het contante geldbedrag (€ 60.000,-) dat in het plafond is aangetroffen. Ten aanzien van de verklaring van betrokkene met betrekking tot het contante geldbedrag (€ 40.000,-) dat in de afzuigkap is aangetroffen, heeft het gerechtshof overwogen dat de verklaring met betrekking tot de geldlening in Dubai als ongeloofwaardig moet worden bestempeld.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het contante geldbedrag dat in het bedrijfspand is aangetroffen wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. De veroordeling voor witwassen maakt op zichzelf niet dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar wel het feit dat niet aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft én dit geldbedrag aan betrokkene toebehoorde.
Jeep en motoren
Ook ten aanzien van de Jeep en de motoren is de rechtbank van oordeel dat dit voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 36e, lid 3, onder b, waarvan kan worden vermoed dat ze wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Het is niet aannemelijk dat deze voertuigen zijn gefinancierd met gelden met een legale herkomst. De rechtbank is van oordeel dat deze met door misdrijf verkregen gelden zijn gefinancierd en daarmee dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en overweegt daartoe het volgende.
In het bedrijfspand van [bedrijf] werden onder meer een Jeep Grand Cherokee [9] en twee Harley Davidson motoren [10] in beslag genomen. De Jeep is volgens een inkoopnota op 2 november 2011 door [bedrijf] gekocht voor € 17.500,-. [11]
De aankoop van de Jeep voor € 17.500,00 op 2 november 2011 is niet verwerkt in de kasadministratie. Uit onderzoek van de kasadministratie kwam naar voren dat er op dat moment een negatief kassaldo was. [12]
De beide motoren zijn niet terug te vinden in de (administratieve) voorraad van [bedrijf] . [13] Betrokkene heeft hierover verklaard dat beide motoren privé zijn gekocht voor ongeveer € 13.500,- per stuk. [14] Bij de rechter-commissaris verklaarde betrokkene dat de ene motor op zijn naam is gezet, de andere motor op naam van zijn zoon ( [medeverdachte] ) en dat hij beide motoren heeft betaald. [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat een motor van hem is, de andere van zijn vader en dat hij er € 13.500,- voor heeft betaald. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat hij niet meer wist of hij betaald had en dat zijn vader dat had geregeld.
Uit het dossier komt naar voren dat uit de bedrijfsadministratie blijkt dat het administratieve kasgeld onvoldoende was om de Jeep te kopen middels gelden uit het eigen bedrijf. De verklaringen van betrokkene en [medeverdachte] over de herkomst van het geld voor de aankoop van de motoren zijn wisselend, maar voor de rechtbank staat vast dat dit in ieder geval niet uit het bedrijf afkomstig kon zijn. Ook van enig privévermogen waarmee de aankoop gefinancierd kan zijn is niet gebleken, nu betrokkene heeft aangegeven wel wat spaargeld te hebben maar dat hij daarvan moest leven en [medeverdachte] heeft aangegeven geen privévermogen te hebben. Dat het bedrag, zoals bij de rechter-commissaris door [medeverdachte] is verklaard, afkomstig was uit een lening bij familie, is op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk. Ook de verklaring van betrokkene dat dit bedrag afkomstig was uit een lening uit Dubai, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwijst naar wat hierboven is overwogen over die lening.
Nu niet aannemelijk is dat de aankoop van de Jeep en de twee motoren is gefinancierd middels een legale bron van herkomst, gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze aankopen wederrechtelijk verkregen voordeel vormen.
Wederrechtelijk voordeel dat ook aan betrokkene kan worden toegerekend. De Jeep stond op naam van het bedrijf waarvan betrokkene en [medeverdachte] de vennoten waren. De rechtbank is om deze reden van oordeel dat de helft van het aankoopbedrag van de Jeep (€ 17.500,-) aan betrokkene kan worden toegerekend. De rechtbank gaat ervan uit dat een van de twee motoren (inkoopprijs € 13.500,-) aan betrokkene toebehoorde. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene bedraagt dus € 22.250,-.
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er is voldaan aan de vereisten van artikel 36e, lid 3 Sr en kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. Zij zal het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op € 122.250,-.
4.2
Vaststelling te betalen ontnemingsbedrag
Verbeurdverklaard bedrag
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een bedrag van € 100.000,- verbeurd verklaard.
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het verbeurd verklaarde bedrag in mindering kan worden gebracht op het terug te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond hiervan bedraagt het te ontnemen bedrag: € 122.250,- - € 100.000,- = € 22.250,-.
Schending van de redelijke termijn
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat om deze reden de betalingsverplichting op een lager bedrag moet worden gesteld.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
Beoordeeld moet worden of sprake is van een inbreuk op het in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op berechting binnen een redelijke termijn.
De officier van justitie heeft op de zitting van 15 november 2016 het voornemen tot ontneming kenbaar gemaakt, zodat de rechtbank die datum als aanvangsdatum voor de redelijke termijn hanteert. Aangezien pas meer dan 5 jaar en 9 maanden later uitspraak wordt gedaan, is sprake van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen zijn de rechtbank niet gebleken.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in het feit dat in de hoofdzaak strafvermindering is toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn, geen reden om af te zien van compensatie in de ontnemingszaak. Er is immers geen sprake van een (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak. De rechtbank verwijst hierbij naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad over dit onderwerp (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), overweging 3.6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient wegens de ernstige overschrijding van de redelijke termijn een korting te worden toegepast van 10%, dat is € 2.225,-.
De rechtbank zal het te betalen bedrag (naar beneden afgerond) vaststellen op € 20.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 122.250,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 20.000,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
400 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.D. Scheffers, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. V.M. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2022.

Voetnoten

2.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], zaaksdossier 24, pagina 544.
3.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , zaaksdossier 24, pagina 91.
4.Kennisgeving van inbeslagneming, zaaksdossier 24, pagina’s 60 en 61.
5.Kennisgeving van inbeslagname, zaaksdossier 24, pagina’s 61 en 62.
6.Kennisgeving van inbeslagname, zaaksdossier 24, pagina’s 61 en 62.
7.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], zaaksdossier 24, pagina’s 85, 546.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , zaaksdossier 24, pagina 91.
9.Kennisgeving van inbeslagneming, zaaksdossier 24, pagina 60.
10.Proces-verbaal van bevindingen van inbeslagname, zaaksdossier 24, pagina 266.
11.Inkoopnota, zaaksdossier 24, pagina 598.
12.Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 24, pagina 574.
13.Relaas proces-verbaal, zaaksdossier 24, pagina 17.
14.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], zaaksdossier 24, pagina 550.