4.1Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft op 12 juli 2021 betrokkene veroordeeld ter zake witwassen op 30 november 2011 en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011.
Van toepassing zijnde ontnemingswetgeving
Gezien de datum van de feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld, is artikel 36e Sr van toepassing zoals dit sinds 1 juli 2011 luidde.
Ontneming op grond van 36e, lid 2 Sr
De rechtbank stelt allereerst vast dat er op grond van artikel 36e, lid 2 Sr geen wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanwijzingen dat er daadwerkelijk voordeel is verkregen uit de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld of uit andere strafbare feiten die door hem zijn begaan.
Ontneming op grond van 36e, lid 3 Sr
De rechtbank is van oordeel dat ontneming wel mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 36e, lid 3 Sr. Voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van deze bepaling is vereist dat betrokkene in de hoofdzaak is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Betrokkene is onder meer veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011. Dit betreft een misdrijf waarvoor krachtens artikel 55, lid 3 van de Wet wapens en munitie een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dit feit kan dus als grondslag dienen voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel “indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Dat dit feit op zichzelf geen voordeel heeft opgeleverd, doet hier niet aan af. Het voordeel kan ook uit andere strafbare feiten afkomstig zijn.
In artikel 36e, lid 3, onder b, is bepaald: “In dat geval kan ook worden vermoed dat voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.” Het is dan aan de veroordeelde om aannemelijk te maken dat die aan die verkrijging een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
€ 100.000,-
Er is een groot contant geldbedrag van in totaal € 100.000,- in het bedrijfspand van betrokkene aangetroffen.
In een afzuigkap werd een doos met bankbiljetten aangetroffen, gebundeld met elastieken. Volgens de verklaringen van betrokkeneen [medeverdachte]betrof het een bedrag van ongeveer € 40.000,-, gebundeld per € 5000,-. Dit in samenhang bezien met het gegeven dat er acht elastieken in beslag zijn genomen, maakt dat de rechtbank uitgaat van € 40.000,-.
Daarnaast werden in het plafond tassen met bankbiljetten aangetroffen, gebundeld met 11 elastieken. Volgens de verklaringen van betrokkeneen [medeverdachte]betrof dit geld dat was verdiend met de handel in auto’s: € 24.000,- van de verkoop van een Jeep, € 25.000,- van de verkoop van een BMW, en € 10.000,- van de verkoop van een Mercedes, waarbij [medeverdachte] in zijn verhoor tevens spreekt over € 60.000.- die in het plafond verstopt lag. Dit in samenhang bezien met de verklaring dat zij het geld bundelden per € 5.000,= en de aangetroffen 11 elastieken en € 4.800,- naast een hoeveelheid ongeteld geld, maakt dat de rechtbank uitgaat van een bedrag van € 60.000,-.
Dat deze bedragen aan betrokkene toebehoorden is niet betwist.
Kijkend naar dit dusdanig grote contante geldbedrag - dat in een afzuigkap en onder het plafond is aangetroffen - acht de rechtbank het aannemelijk dat er voordeel uit andere strafbare feiten is verkregen. Dit geldbedrag is een voorwerp als bedoeld in artikel 36e, lid 3, onder b, waarvan kan worden vermoed dat dit wederrechtelijk verkregen voordeel belichaamt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het gerechtshof waarin het hof heeft geoordeeld dat betrokkene een onvoldoende verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het contante geldbedrag (€ 60.000,-) dat in het plafond is aangetroffen. Ten aanzien van de verklaring van betrokkene met betrekking tot het contante geldbedrag (€ 40.000,-) dat in de afzuigkap is aangetroffen, heeft het gerechtshof overwogen dat de verklaring met betrekking tot de geldlening in Dubai als ongeloofwaardig moet worden bestempeld.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het contante geldbedrag dat in het bedrijfspand is aangetroffen wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. De veroordeling voor witwassen maakt op zichzelf niet dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar wel het feit dat niet aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft én dit geldbedrag aan betrokkene toebehoorde.
Jeep en motoren
Ook ten aanzien van de Jeep en de motoren is de rechtbank van oordeel dat dit voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 36e, lid 3, onder b, waarvan kan worden vermoed dat ze wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Het is niet aannemelijk dat deze voertuigen zijn gefinancierd met gelden met een legale herkomst. De rechtbank is van oordeel dat deze met door misdrijf verkregen gelden zijn gefinancierd en daarmee dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en overweegt daartoe het volgende.
In het bedrijfspand van [bedrijf] werden onder meer een Jeep Grand Cherokeeen twee Harley Davidson motorenin beslag genomen. De Jeep is volgens een inkoopnota op 2 november 2011 door [bedrijf] gekocht voor € 17.500,-.
De aankoop van de Jeep voor € 17.500,00 op 2 november 2011 is niet verwerkt in de kasadministratie. Uit onderzoek van de kasadministratie kwam naar voren dat er op dat moment een negatief kassaldo was.
De beide motoren zijn niet terug te vinden in de (administratieve) voorraad van [bedrijf] .Betrokkene heeft hierover verklaard dat beide motoren privé zijn gekocht voor ongeveer € 13.500,- per stuk.Bij de rechter-commissaris verklaarde betrokkene dat de ene motor op zijn naam is gezet, de andere motor op naam van zijn zoon ( [medeverdachte] ) en dat hij beide motoren heeft betaald. [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat een motor van hem is, de andere van zijn vader en dat hij er € 13.500,- voor heeft betaald. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat hij niet meer wist of hij betaald had en dat zijn vader dat had geregeld.
Uit het dossier komt naar voren dat uit de bedrijfsadministratie blijkt dat het administratieve kasgeld onvoldoende was om de Jeep te kopen middels gelden uit het eigen bedrijf. De verklaringen van betrokkene en [medeverdachte] over de herkomst van het geld voor de aankoop van de motoren zijn wisselend, maar voor de rechtbank staat vast dat dit in ieder geval niet uit het bedrijf afkomstig kon zijn. Ook van enig privévermogen waarmee de aankoop gefinancierd kan zijn is niet gebleken, nu betrokkene heeft aangegeven wel wat spaargeld te hebben maar dat hij daarvan moest leven en [medeverdachte] heeft aangegeven geen privévermogen te hebben. Dat het bedrag, zoals bij de rechter-commissaris door [medeverdachte] is verklaard, afkomstig was uit een lening bij familie, is op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk. Ook de verklaring van betrokkene dat dit bedrag afkomstig was uit een lening uit Dubai, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwijst naar wat hierboven is overwogen over die lening.
Nu niet aannemelijk is dat de aankoop van de Jeep en de twee motoren is gefinancierd middels een legale bron van herkomst, gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze aankopen wederrechtelijk verkregen voordeel vormen.
Wederrechtelijk voordeel dat ook aan betrokkene kan worden toegerekend. De Jeep stond op naam van het bedrijf waarvan betrokkene en [medeverdachte] de vennoten waren. De rechtbank is om deze reden van oordeel dat de helft van het aankoopbedrag van de Jeep (€ 17.500,-) aan betrokkene kan worden toegerekend. De rechtbank gaat ervan uit dat een van de twee motoren (inkoopprijs € 13.500,-) aan betrokkene toebehoorde. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene bedraagt dus € 22.250,-.
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er is voldaan aan de vereisten van artikel 36e, lid 3 Sr en kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. Zij zal het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op € 122.250,-.