ECLI:NL:RBZWB:2022:5124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
02-984803-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 22.250,-, gebaseerd op artikel 36e, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene en zijn medeverdachte, die vennoten waren van een bedrijf, voertuigen hadden aangeschaft met geld dat vermoedelijk uit misdrijven was verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van betrokkene en zijn medeverdachte over de herkomst van het geld niet aannemelijk waren en dat er onvoldoende bewijs was voor legale financiering van de voertuigen. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 22.250,-, maar heeft vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een korting van 10% toegepast, waardoor het te betalen bedrag op € 20.000,- werd vastgesteld. De vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-984803-12
vonnis van de rechtbank d.d. 29 augustus 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987
wonende te [adres]
raadsman mr. Van ‘t Land, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is op 20 februari 2017 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Op 19 februari 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Op de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen. In dat kader hebben de officier van justitie en de raadsman ieder twee keer een schriftelijke conclusie ingediend
Op diezelfde zitting is de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van betrokkene en [medeverdachte] in elkaars zaak en het horen van getuige [getuige]. Omdat is er bij de rechter-commissaris discussie was ontstaan over de omvang van de verwijzing, heeft er op 10 oktober 2019 nog een regiezitting plaatsgevonden. Op 29 november 2019 zijn getuigen bij de rechter-commissaris gehoord.
Op 12 juli 2021 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest gewezen in de hoofdzaak, waarbij betrokkene is veroordeeld tot de in dat arrest vermelde straf.
Op 9 september 2021 heeft de rechtbank een extra schriftelijke ronde ingelast, waarbij aan de officier van justitie en de verdediging de gelegenheid is gegeven aan te geven of het arrest een wijziging van het eerder ingenomen standpunt oplevert. In dat kader hebben de officier van justitie en de verdediging een nadere conclusie ingediend.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2022, waarbij officier van justitie mr. Groothuizen en de verdediging hun standpunten nader kenbaar hebben gemaakt.

2.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 22.250,-, op grond van artikel 36e, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Betrokkene is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, te weten het voorhanden hebben van een wapen op 30 november 2011. Kijkend naar de pleegdatum van het strafbare feit kan het bewijsvermoeden van artikel 36e, lid 3 Sr (nieuw) worden toegepast.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand zijn een Jeep (inkoopprijs € 17.500,-) en twee motoren (inkoopprijs € 27.000,-) aangetroffen. Deze zijn gekocht met geld dat uit andere strafbare feiten is verkregen en zijn daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel. Betrokkene en [medeverdachte] hebben wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld voor de aanschaf van de voertuigen, wat naar de mening van de officier van justitie maakt dat hun verklaringen hieromtrent volstrekt onaannemelijk zijn. Daarbij heeft de rechtbank bij vonnis bepaald dat de lening waarover eerder is verklaard niet is aangegaan, zodat ook deze lening niet de basis kan zijn geweest van het werkkapitaal.
Voorts was er volgens het kasboek van de bedrijven geen geld voorradig om deze motoren en Jeep te kopen. Het kan dus ook niet daaruit gefinancierd zijn. Er is aldus niet aannemelijk gemaakt dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. Er was onvoldoende vermogen/inkomen om deze voertuigen aan te schaffen, derhalve is het aannemelijk dat deze zijn bekostigd met geld dat uit misdrijf is verkregen.
Aangezien betrokkene samen met [medeverdachte] vennoot was van het bedrijf [bedrijf], de voertuigen terug zijn te vinden in de inkoopadministratie van dit bedrijf en ook niet duidelijk is geworden hoe dit verkregen voordeel is verdeeld, wil de officier van justitie dat dit bedrag pondspondsgewijs wordt toegerekend aan betrokkene, te weten € 22.250,-.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen. Voor zover de vordering gebaseerd is op artikel 36e, lid 2 Sr is er op geen enkele wijze gebleken van aanwijzingen voor andere strafbare feiten waaruit voordeel zou zijn verkregen.
Ook indien de vordering is gebaseerd op het derde lid van artikel 36e Sr dient deze te worden afgewezen aangezien de wettelijke grondslag in deze ontbreekt. Het onderzoek Akutan heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat er wederrechtelijk voordeel is gebleken uit andere strafbare feiten.
Zo de rechtbank van oordeel is dat de vordering moet worden toegewezen, is de hoogte van de ontnemingsvordering niet juist vastgesteld. De Jeep Cherokee behoort toe aan de VOF en kan dus niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene. Daarbij wijst de verdediging naar wat door betrokkene is verklaard met betrekking tot de aankoop van de jeep en motoren.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft op 12 juli 2021 betrokkene veroordeeld ter zake het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011.
Van toepassing zijnde ontnemingswetgeving
Gezien de datum van het feit waarvoor betrokkene is veroordeeld, is artikel 36e Sr van toepassing zoals dit sinds 1 juli 2011 luidde.
Ontneming op grond van 36e, lid 2 Sr
De rechtbank stelt allereerst vast dat er op grond van artikel 36e, lid 2 Sr geen wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanwijzingen dat er daadwerkelijk voordeel is verkregen uit het feit waarvoor hij is veroordeeld of uit andere strafbare feiten die door hem zijn begaan.
Ontneming op grond van 36e, lid 3 Sr
De rechtbank is van oordeel dat ontneming wel mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 36e, lid 3 Sr. Voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van deze bepaling is vereist dat betrokkene in de hoofdzaak is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Betrokkene is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 30 november 2011. Dit betreft een misdrijf waarvoor krachtens artikel 55, lid 3 van de Wet wapens en munitie een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dit feit kan dus als grondslag dienen voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel “indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Dat dit feit op zichzelf geen voordeel heeft opgeleverd, doet hier niet aan af. Het voordeel kan ook uit andere strafbare feiten afkomstig zijn.
In artikel 36e, lid 3, onder b, is bepaald: “In dat geval kan ook worden vermoed dat voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.” Het is dan aan de veroordeelde om aannemelijk te maken dat die aan die verkrijging een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
Feiten
In het bedrijfspand van [bedrijf] werden onder meer een Jeep Grand Cherokee [1] en twee Harley Davidson motoren [2] in beslag genomen. De Jeep is volgens een inkoopnota op 2 november 2011 door [bedrijf] gekocht voor € 17.500,-. [3]
De aankoop van de Jeep voor € 17.500,00 op 2 november 2011 is niet verwerkt in de kasadministratie. Uit onderzoek van de kasadministratie kwam naar voren dat er op dat moment een negatief kassaldo was. [4]
De beide motoren zijn niet terug te vinden in de (administratieve) voorraad van [bedrijf]. [5] [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat beide motoren privé zijn gekocht voor ongeveer € 13.500,- per stuk. [6] Bij de rechter-commissaris verklaarde [medeverdachte] dat de ene motor op zijn naam is gezet, de andere motor op naam van zijn zoon (betrokkene) en dat hij beide motoren heeft betaald. Betrokkene verklaarde bij de politie dat een motor van hem is, de andere van zijn vader en dat hij er € 13.500,- voor heeft betaald. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat hij niet meer wist of hij betaald had en dat zijn vader dat had geregeld.
Kijkend naar de bedrijfsadministratie en de verklaringen van betrokkene en [medeverdachte] dat zij geen privévermogen hebben, in samenhang bezien met het aantreffen van meerdere dure voertuigen, acht de rechtbank het aannemelijk dat er voordeel uit andere feiten is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de Jeep en de motoren voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 36e, lid 3, onder b, waarvan kan worden vermoed dat ze wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Jeep en de motoren zijn gefinancierd middels gelden met een legale herkomst. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat uit de bedrijfsadministratie blijkt dat het administratieve kasgeld onvoldoende was om de Jeep in te kopen met gelden uit het eigen bedrijf. De verklaringen van betrokkene en [medeverdachte] over de herkomst van het geld voor de aankoop van de motoren zijn wisselend, maar voor de rechtbank staat vast dat dit in ieder geval niet uit het bedrijf afkomstig kon zijn. Ook van enig privévermogen waarmee de aankoop gefinancierd kan zijn is niet gebleken, nu betrokkene heeft aangegeven geen privévermogen te hebben en [medeverdachte] heeft verklaard wel wat spaargeld te hebben maar dat hij daarvan moest leven. Dat het bedrag, zoals bij de rechter-commissaris door betrokkene is verklaard, afkomstig was uit een lening bij familie, is op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk. Ook de verklaring van [medeverdachte] over een lening uit Dubai acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het gerechtshof in de strafzaak tegen [medeverdachte], waarin is overwogen dat de verklaring met betrekking tot de geldlening in Dubai als ongeloofwaardig moet worden bestempeld.
Nu niet aannemelijk is dat de aankoop van de Jeep en de twee motoren is gefinancierd middels een legale bron van herkomst, wordt vermoed dat deze aankopen wederrechtelijk verkregen voordeel vormen.
Wederrechtelijk voordeel dat ook aan betrokkene kan worden toegerekend. De Jeep stond op naam van het bedrijf waarvan betrokkene en [medeverdachte] de vennoten waren. De rechtbank is om deze reden van oordeel dat de helft van het aankoopbedrag van de Jeep (€ 17.500,-) aan betrokkene kan worden toegerekend. De rechtbank gaat ervan uit dat een van de twee motoren (inkoopprijs € 13.500,-) aan betrokkene toebehoorde. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene bedraagt dus € 22.250,-.
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er is voldaan aan de vereisten van artikel 36e, lid 3 Sr en kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. Zij zal het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op € 22.250,-.
4.2
Vaststelling te betalen ontnemingsbedrag
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat om deze reden de betalingsverplichting op een lager bedrag moet worden gesteld.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
Beoordeeld moet worden of sprake is van een inbreuk op het in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op berechting binnen een redelijke termijn.
De officier van justitie heeft op de zitting van 15 november 2016 het voornemen tot ontneming kenbaar gemaakt, zodat de rechtbank die datum als aanvangsdatum voor de redelijke termijn hanteert. Aangezien pas meer dan 5 jaar en 9 maanden later uitspraak wordt gedaan, is sprake van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen zijn de rechtbank niet gebleken.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in het feit dat in de hoofdzaak strafvermindering is toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn, geen reden om af te zien van compensatie in de ontnemingszaak. Er is immers geen sprake van een (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak. De rechtbank verwijst hierbij naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad over dit onderwerp (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), overweging 3.6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient wegens de ernstige overschrijding van de redelijke termijn een korting te worden toegepast van 10%, dat is € 2.225,-.
De rechtbank zal het te betalen bedrag (naar beneden afgerond) vaststellen op € 20.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 22.250,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 20.000,-ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
400 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.D. Scheffers, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. V.M. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2022.

Voetnoten

1.
2.Proces-verbaal van bevindingen van inbeslagname, zaaksdossier 24, pagina 266.
3.Inkoopnota, zaaksdossier 24, pagina 598.
4.Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 24, pagina 574.
5.Relaas proces-verbaal, zaaksdossier 24, pagina 17.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], zaaksdossier 24, pagina 550.