ECLI:NL:RBZWB:2022:5099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
20/8489
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling WOZ-waarde en schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 481.000,00. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 3 juni 2022 bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarde, die nu is vastgesteld op € 450.000,00. Tevens is er overeenstemming bereikt over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep 24 maanden bedraagt, en dat de behandeling in dit geval 29 maanden heeft geduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de termijn voor rekening van de Minister komt, en heeft een schadevergoeding van € 500,00 toegekend aan de belanghebbende.

In de beslissing heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de WOZ-waarde verlaagd, en de Minister en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8489
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: H.J. van Zelst),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand, de heffingsambtenaar,
en
De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

1.Inleiding

1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [onroerende zaak] (hierna: de onroerende zaak). Bij beschikking van 29 februari 2020 is de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020 vastgesteld op € 481.000,00.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De gemachtigde heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de heffingsambtenaar.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [taxateur] .
1.6.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

2.Overwegingen

2.1.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt. Afgesproken is dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020 wordt vastgesteld op € 450.000,00. Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. Afgesproken is dat vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt berekend, waarbij aan belanghebbende ook voor een hoorgesprek in de bezwaarfase een kostenvergoeding wordt toegekend. De totale proceskosten bedragen alsdan € 2.056,00 (2 punten voor de bezwaarfase van € 269,00 per punt en twee punten voor de beroepsfase van € 759,00 per punt en wegingsfactor 1). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.2.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 1 april 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 26 augustus 2022 gedaan en dus afgerond 29 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan zes maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Van bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zodat uit kan worden gegaan van 24 maanden.
2.3.
Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,00 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 500,00. Omdat de bezwaarfase afgerond vijf maanden heeft geduurd, komt de volledige overschrijding voor rekening van de Minister.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot een bedrag van € 450.000,00;
- vermindert de voor de onroerende zaak opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 450.000,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500,00;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,00 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.056,00 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.