ECLI:NL:RBZWB:2022:5098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
20/8406
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag leges omgevingsvergunning door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag in de leges opgelegd van € 14.774,40, welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij wordt vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, waardoor de beroepstermijn pas op 3 augustus 2020 is aangevangen. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tijdig is ingediend.

Vervolgens wordt de vraag behandeld of belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat er geen dwangsom is verbeurd, omdat belanghebbende geen ingebrekestelling heeft verzonden. Daarnaast wordt beoordeeld of de leges terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht. De rechtbank concludeert dat de leges in overeenstemming zijn met de geldende tarieventabel en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van belanghebbende af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8406
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
en
Het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 maart 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de leges opgelegd van € 14.774,40 (hierna: leges).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een nieuwbouwwoning aan de [adres] (hierna: de aanvraag omgevingsvergunning). Belanghebbende heeft de door haar verzochte omgevingsvergunning ontvangen.
2.2.
Ter zake van de in behandeling nemen van de aanvragen omgevingsvergunning heeft de heffingsambtenaar leges in rekening gebracht van € 14.774,40. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
  • Activiteit buitenplanse afwijking € 6.875,00;
  • Bouwactiviteit € 7.549,90;
  • Uitgebreide vergunningsprocedure € 349,80.
2.3.
Op 25 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de leges ontvangen. Met dagtekening 20 maart 2020 is uitspraak op bezwaar gedaan (hierna: de uitspraak op bezwaar). De uitspraak op bezwaar is verzonden naar het oude adres van belanghebbende.
2.4.
Belanghebbende heeft met dagtekening 3 augustus 2020 een aanmaning ontvangen waarbij een kopie van de nota met betrekking tot de leges als bijlage was bijgevoegd.
2.5.
Op 10 september 2020 heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank zal beoordelen de of het beroep ontvankelijk is. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank tevens beoordelen of belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Verder zal de rechtbank beoordelen of leges tot een juist bedrag in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is het beroep ontvankelijk?
3.2.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 20 maart 2020. Het beroep is ontvangen op 10 september 2020. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroep zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat zij de uitspraak op bezwaar niet op of rond de dagtekening heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de uitspraak op bezwaar ten onrechte naar het oude adres van belanghebbende is verzonden en dat belanghebbende pas op 3 augustus 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar.
3.3.
Nu de uitspraak op bezwaar voor het eerst op 3 augustus 2020 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is de beroepstermijn pas de dag na 3 augustus 2020 voor het eerst gaan lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep daarom tijdig ingediend en dus ontvankelijk.
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?
3.4.
Belanghebbend heeft in haar beroepschrift geklaagd dat de heffingsambtenaar niet binnen de voorgeschreven zes weken uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verder heeft belanghebbende aangegeven dat zij geen ingebrekestelling heeft verzonden.
3.5.
Naar de rechtbank begrijpt, verzoekt belanghebbende de rechtbank te beoordelen of belanghebbende aanspraak maakt op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
3.6.
De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan, op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Nu vast staat dat belanghebbende geen ingebrekestelling heeft verzonden, is er geen dwangsom verbeurd.
Zijn de leges terecht en tot een juist bedrag in rekening gebracht?
3.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij bij de aankoop van het perceel ook betaald heeft voor de door de vorige eigenaar verkregen omgevingsvergunning. Belanghebbende wilde het ontwerp minimaal veranderen waarop door de gemeente is medegedeeld dat de vorige eigenaar de reeds verleende omgevingsvergunning in dient te trekken en dat belanghebbende een nieuwe aanvraag in moet dienen. De vorige eigenaar heeft op verzoek van belanghebbende deze omgevingsvergunning ingetrokken.
Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat zij gewenst had dat vanuit de gemeente meer begeleiding zou zijn bij dergelijke trajecten omdat zij nu twee maal leges heeft moeten betalen (eenmaal bij de aankoop van het perceel waarbij de omgevingsvergunning deel uitmaakte van de koopsom en nogmaals naar aanleiding van de aanvraag omgevingsvergunning).
Verder klaagt belanghebbende dat haar ten onrechte leges met betrekking tot ‘activiteit buitenplanse afwijking’ in rekening zijn gebracht nu bij de beoordeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning door de vorige eigenaar van het perceel dit reeds is beoordeeld. In zoverre is het onbegrijpelijk dat voor ‘activiteit buitenplanse afwijking’ opnieuw leges in rekening zijn gebracht, aldus belanghebbende.
3.8.
De heffingsambtenaar heeft in de kern gesteld dat de leges terecht in rekening zijn gebracht en dat de gemeente geen partij is geweest bij de koopovereenkomst van het perceel waarbij kennelijk een deel van de koopsom betrekking had op de reeds eerder verkregen omgevingsvergunning.
Voorfase aanvraag omgevingsvergunning
3.9.
Ten aanzien van de klachten van belanghebbende met betrekking tot het gebrek aan begeleiding van de zijde van de gemeente, stelt de rechtbank voorop dat zij enkel kan oordelen of de heffingsambtenaar – gelet op de legesverordeningen – terecht leges in rekening heeft gebracht. Over deze vraag zal de rechtbank hieronder haar oordeel geven.
Wat betreft de voorfase van de aanvraag van de omgevingsvergunningen, kan belanghebbende zich wenden tot het college van burgemeesters en wethouders [1] .
Wettelijk kader
3.10.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van onder andere het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Door de raad van de gemeente Breda zijn bij raadsbesluit van 21 december 2017 de Verordening op de heffing en invordering van leges 2018 (hierna: de Verordening) en de bijbehorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) vastgesteld.
3.11.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende belastingregels voor diensten van de gemeente Legesverordening Breda 2018 (hierna: de Verordening) worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3.12.
Artikel 2.3 van de Tarieventabel luidt als volgt:

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 en 5 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
3.13.
Artikel 2.3 van de Tarieventabel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

2.3.1 Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
2.3.1.1.1 indien de bouwkosten minder dan € 1.700.000,00 bedragen: € 174,90 vermeerderd met 2,95% van de bouwkosten;
(…)
2.3.18
Uitgebreide procedure
Indien voor de aanvraag omgevingsvergunning de uitgebreide procedure moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.10 van de Wabo en de ter inzagelegging van het ontwerpbesluit heeft plaatsgevonden wordt eenmalig een toeslag berekend van: € 349,80
3.14.
Artikel 2.3.3.3. van de Tarieventabel bepaalt het tarief van de leges indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse afwijking) op 2,75% van de bouwkosten met een minimum van € 5.829,95 en een maximum van € 69.959,35.
Beoordeling
3.15.
Vast staat dat door belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning is gedaan die door de gemeente in behandeling zijn genomen. Gelet hierop heeft het belastbaar feit plaatsgevonden. Nu de hoogte van de leges overeenkomstig het tarieventabel plaats heeft gevonden, zijn de leges terecht in rekening gebracht. Dit brengt mee dat het beroep van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 22 juli 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9097.