ECLI:NL:RBZWB:2022:5090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9135 en 20_9713
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen besluiten van het UWV inzake WIA en loonsanctie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2022, worden de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het UWV beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. Mulderink, heeft bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het UWV, waarbij het UWV het bezwaar tegen een loonsanctie niet-ontvankelijk verklaarde en het bezwaar tegen een ander besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de bezwaartermijn heeft overschreden, maar oordeelt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit komt voort uit verwarring die is ontstaan door communicatie van het UWV. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, wat betekent dat het UWV het bezwaar van eiseres tegen de loonsanctie alsnog inhoudelijk moet beoordelen. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit, dat betrekking heeft op de weigering om terug te komen op de loonsanctie, wordt ongegrond verklaard. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee maanden een nieuw besluit moet nemen en moet zorgen voor vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9135 WIA en BRE 20/9713 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. E.J.L. Mulderink,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam werkneemster] (werkneemster),

gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten op bezwaar van 14 september 2020 (bestreden besluit I) en 14 oktober 2020 (bestreden besluit II), waarbij het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 april 2020 (primair besluit I) niet-ontvankelijk heeft verklaard (BRE 20/9135 WIA) respectievelijk het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 juni 2020 (primair besluit II) ongegrond heeft verklaard (BRE 20/9713 WIA).
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. Bij beslissing van 9 november 2021 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [vertegenwoordiger1 van eiser] en [vertegenwoordiger2 van eiser] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. J.F.C.A. M. Weterings als gemachtigde van het UWV. Werkneemster en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling

1. De rechtbank heeft eerder beslist dat eiseres geen kennis mag nemen van de medische stukken van de werkneemster. Daarom zullen geen medische gegevens van haar in deze uitspraak worden vermeld.
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak:
- of het UWV het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar zou zijn en;
- of het UWV terecht niet is teruggekomen op primair besluit II, omdat geen sprake zou zijn van nieuwe feiten of omstandigheden.
Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het wettelijk kader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4. Werkneemster was bij eiseres werkzaam als telefoniste/receptioniste voor 31,21 uur per week. Zij meldde zich ziek op 28 maart 2018.
Bij primair besluit I heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens de werkneemster met 52 weken verlengd tot 15 april 2021 (de zogenoemde loonsanctie). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij primair besluit II heeft het UWV werkneemster meegedeeld dat niet wordt teruggekomen op primair besluit I, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiseres heeft tegen dit besluit als belanghebbende bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit I
5.1
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres het bezwaarschrift tegen primair besluit I te laat heeft ingediend. Het UWV stelt dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat niet is gebleken dat aan eiseres expliciet is meegedeeld om tegen dit besluit over de opgelegde loonsanctie geen actie te ondernemen. Wel erkent het UWV dat aan eiseres is meegedeeld dat nieuwe medische informatie beschikbaar was en dat nog beoordeeld zou worden of dit zou leiden tot een wijziging van het genomen besluit. Dit doet er volgens het UWV niet aan af dat in primair besluit I een bezwaarclausule is opgenomen waarin duidelijk staat vermeld dat eiseres tot en met 21 mei 2020 een bezwaarschrift kan indienen.
5.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat door diverse uitlatingen van het UWV en ook de als zodanig erkende verwarring zoals deze is ontstaan door toedoen van het UWV, de termijn om bezwaar aan te tekenen pas daadwerkelijk zou gaan lopen vanaf het moment dat er een definitief oordeel door het UWV was gegeven. Eiseres was dan ook in de veronderstelling dat een nieuw besluit zou worden genomen en dat zij daartegen bezwaar zou kunnen maken. Namens eiseres is op 5 juni 2020 contact opgenomen met de UWV-werkgeverstelefoon, omdat uitsluitsel dan wel het definitieve oordeel van het UWV uitbleef. Toen is eiseres pas meegedeeld dat er geen aanleiding was een gewijzigd besluit te nemen. De bezwaartermijn was toen al verstreken.
5.3
De rechtbank overweegt het volgende.
De bezwaartermijn van zes weken is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, begonnen op 10 april 2020 en geëindigd op 21 mei 2020. Door pas bij brief van 10 augustus 2020 bezwaar te maken, heeft eiseres de bezwaartermijn overschreden.
Eiseres bestrijdt niet dat zij primair besluit I heeft ontvangen en dat zij met het bezwaarschrift van 10 augustus 2020 de bezwaartermijn heeft overschreden. Eiseres stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank stelt vast dat er in de betrokken periode diverse telefonische contacten tussen eiseres en het UWV zijn geweest en dat ook werkneemster diverse keren, onder meer op 17 april 2020 en op 19 mei 2020, met het UWV heeft gebeld over de uitkomst van de herbeoordeling.
Uit de opgemaakte telefoonrapporten leidt de rechtbank af dat het duidelijk was dat werkneemster het niet eens was met het uitstellen van haar WIA-beoordeling en de aan eiseres opgelegde loonsanctie, omdat er volgens haar geen arbeidsmogelijkheden waren. Hieruit blijkt dat werkneemster nauw betrokken was bij de opgelegde loonsanctie. Het was ook werkneemster die het UWV telefonisch had laten weten dat ze het niet eens was met de loonsanctie en het UWV heeft gevraagd om medische informatie op te vragen bij haar behandelaar, waarna het UWV dit heeft aangemerkt als een verzoek om de aan eiseres opgelegde loonsanctie te herzien.
Ter zitting heeft [vertegenwoordiger2 van eiser] namens eiseres toegelicht dat arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] op 17 april 2020 hem telefonisch heeft meegedeeld dat er nieuwe medische informatie over werkneemster was opgevraagd en dat er een nieuwe beslissing zou worden genomen. [vertegenwoordiger2 van eiser] heeft verklaard dat [arbeidsdeskundige] in dat telefoongesprek letterlijk heeft gezegd “U mag de beslissing even naast u neerleggen”. Er is geen telefoonnotitie van het gesprek opgemaakt. Het UWV heeft niet betwist dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Hoewel de exacte inhoud van dit gesprek niet (meer) kan worden vastgesteld, zijn partijen het erover eens dat eiseres naar aanleiding van dit gesprek in verwarring is gebracht en dat [arbeidsdeskundige] bij eiseres kennelijk de indruk heeft gewekt dat een nieuw besluit zou volgen.
Uit de stukken blijkt verder dat het UWV op 19 mei 2020 telefonisch aan werkneemster heeft laten weten dat de bij de behandelaar opgevraagde medische informatie niet tot aanpassing van de eerdere beoordeling of herziening van het eerdere besluit zou leiden. Het UWV heeft werkneemster hiervan in kennis gesteld, maar eiseres niet. Hierdoor is door toedoen van het UWV bij eiseres de indruk blijven bestaan dat nog een nieuw besluit zou volgen.
Gelet op de hiervoor omschreven contacten tussen het UWV en eiseres en het feit dat eiseres direct belanghebbende is bij het loonsanctiebesluit, had het in de rede gelegen dat het UWV niet alleen werkneemster maar ook eiseres tijdig, dat wil zeggen voor afloop van de bezwaartermijn op 21 mei 2020, had ingelicht over de uitkomst van de herbeoordeling. Dit geldt te meer nu de verzekeringsarts van het UWV al op 14 mei 2020 heeft gerapporteerd dat de aanvullende medische informatie van de behandelaar niet tot aanpassing van de eerdere inschatting van de belastbaarheid van werkneemster zal leiden. Dit brengt met zich dat het beroep van eiseres op een verschoonbare termijnoverschrijding slaagt.
Het beroep gericht tegen bestreden besluit I is dan ook gegrond. Het bestreden besluit I zal worden vernietigd. Dit betekent dat het UWV het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I over het opleggen van de loonsanctie alsnog inhoudelijk moet beoordelen.
Bestreden besluit II
6.1
Het primaire besluit II over de weigering om terug te komen op het loonsanctiebesluit is gericht aan werkneemster. Eiseres heeft daarvan als belanghebbende een kopie ontvangen.
Het UWV stelt dat het verzoek van werkneemster om medische informatie bij haar behandelaar op te vragen is opgevat als een verzoek om terug te komen op primair besluit I (loonsanctie) en aanleiding is geweest een herbeoordeling te verrichten.
In primair besluit II wordt aan werkneemster meegedeeld dat de ontvangen medische informatie niet leidt tot aanpassing van de eerdere inschatting van haar arbeidsbelastbaarheid en dat daarom primair besluit I gehandhaafd blijft.
Eiseres heeft als belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.
6.2
Niet ter beoordeling staat of het UWV het besluit tot oplegging van een loonsanctie terecht heeft genomen. De toets is beperkt tot de vraag of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of omstandigheden geen sprake is.
Volgens vaste rechtspraak moet bij een verzoek op grond van artikel 4:6 van de Awb de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren brengen die een terugkomen van het eerdere besluit kunnen rechtvaardigen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6.3
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
De brief van de behandelaar van werkneemster bevat geen nieuwe medische gezichtspunten op grond waarvan moet worden teruggekomen op primair besluit I. Dit heeft tot gevolg dat de belastbaarheid ongewijzigd blijft en dat er ook geen aanleiding is het besluit over de opgelegde loonsanctie te herzien.
Bij een verzoek om herziening moet de belanghebbende uiterlijk in de bezwaarfase met nieuwe feiten en omstandigheden komen. De stukken die eiseres in beroep nog heeft ingebracht en die betrekking hebben op het ziektebeeld dat bij werkneemster is gediagnosticeerd, kunnen daarom niet bij de beoordeling worden betrokken. Bovendien zien deze stukken op de vraag of terecht een loonsanctie is opgelegd en die vraag is in dit beroep niet aan de orde.
Het beroep gericht tegen bestreden besluit II is dan ook ongegrond.
7.
Conclusie en gevolgen
Nu bestreden besluit I vernietigd zal worden, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor 2 maanden. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,00. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I;
- draagt het UWV op binnen 2 maanden na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 354,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is op 1 september 2022 gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.