ECLI:NL:RBZWB:2022:509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding in belastingzaak

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 531.000,-, maar na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 499.000,-. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de waarde te hoog is vastgesteld, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende door de WOZ-waarde vast te stellen op het door de belanghebbende voorgestelde bedrag. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de belanghebbende, dat de waarde te hoog is vastgesteld, niet kan worden gevolgd, aangezien er geen andere concrete gronden zijn aangevoerd die de uitspraak op bezwaar zouden kunnen ondermijnen. Hierdoor wordt het beroep kennelijk ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank concludeert echter dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/282 WOZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [woonplaats] , belanghebbende

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) van 19 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 531.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 december 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 499.000,-.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft op verzoek van de rechtbank een nadere reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze reactie van belanghebbende te reageren.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Belanghebbende heeft op 10 mei 2020 tijdens de hoorzitting in bezwaar het voorstel gedaan om de WOZ-waarde van het object te verlagen tot een bedrag van € 499.000,- en tevens een vergoeding toe te kennen in de proceskosten van € 522,-. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar overeenkomstig het voorstel van belanghebbende beslist.
2. Gelet op de volledige tegemoetkoming in bezwaar ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of belanghebbende nog procesbelang heeft bij dit beroep.
3. Bij brief van 18 oktober 2021 is aan belanghebbende gevraagd wat het procesbelang is bij (voortzetting van) de beroepsprocedure. Belanghebbende heeft op deze brief gereageerd en heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar een veel te hoge waarde heeft toegekend aan het object, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.
4. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen door de WOZ-waarde vast te stellen op de waarde die belanghebbende op 10 mei 2020, en dus tijdens de coronapandemie, zelf heeft voorgesteld. Het standpunt van belanghebbende in beroep dat de waarde veel te hoog is vastgesteld, zonder rekening te houden met de coronapandemie, kan dan ook niet worden gevolgd Daarnaast is dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de bereikte overeenstemming te doorbreken. Nu belanghebbende geen (andere) concrete gronden heeft aangevoerd waarom de uitspraak op bezwaar niet juist zou zijn, kan een verdere behandeling van het beroep achterwege blijven en dient het beroep kennelijk ongegrond te worden verklaard.
5. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Vastgesteld moet worden of de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep, die twee jaar bedraagt, is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 3 maart 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen en dat de rechtbank op
2 februari 2022 uitspraak doet. Daaruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Noch daargelaten dat de spanningen en frustraties bij belanghebbende al zijn beëindigd op het moment dat de heffingsambtenaar volledig aan de bezwaren van belanghebbende is tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft geen recht op immateriële schadevergoeding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.