ECLI:NL:RBZWB:2022:507
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding in belastingrechtelijke zaak
Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 4.415.000,- is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 22 december 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de WOZ-waarde voor de jaren 2018 tot en met 2020. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde voor 2020, met een waardepeildatum van 1 januari 2019, niet kan worden betwist, aangezien deze lager is vastgesteld dan in de overeenkomst was overeengekomen. De rechtbank heeft ook overwogen dat het standpunt van de belanghebbende, dat de waarde te hoog is vastgesteld zonder rekening te houden met de coronapandemie, niet kan worden gevolgd, omdat de waardepeildatum vóór de pandemie ligt.
Daarnaast heeft de belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 2 februari 2022.