ECLI:NL:RBZWB:2022:506
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding in belastingzaak
Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 2.222.000,- is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 24 december 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vaststellingsovereenkomst was tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar, waarin de WOZ-waarde voor de jaren 2018 tot en met 2020 was vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de waardepeildatum voor het jaar 2020 op 1 januari 2019 ligt, en dat er op dat moment geen coronapandemie was. De rechtbank concludeert dat het standpunt van de belanghebbende, dat de waarde te hoog is vastgesteld zonder rekening te houden met de coronapandemie, niet kan worden gevolgd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen procesbelang meer heeft bij het beroep, omdat er geen concrete gronden zijn aangevoerd die de uitspraak op bezwaar zouden kunnen ondermijnen.
Daarnaast heeft de belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 2 februari 2022.