ECLI:NL:RBZWB:2022:5055

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1465 en 21_3627
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen verleende omgevingsvergunningen voor woningbouw in Woonpark

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 31 augustus 2022, worden de beroepen van eiser tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen in Woonpark [naam woonpark] te [Plaatsnaam] beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Boogaard, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, die op 8 juli 2020 en 10 maart 2021 omgevingsvergunningen hebben verleend aan [naam vergunninghouder] voor het bouwen van respectievelijk 32 en 38 woningen. Eiser stelt dat deze vergunningen negatieve hydrologische gevolgen hebben voor zijn perceel en dat de besluiten van het college onterecht zijn genomen.

De rechtbank heeft de beroepen op 17 juni 2022 behandeld. Eiser heeft zijn bezwaren onderbouwd met rapporten van verschillende adviesbureaus, maar de rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft aangenomen dat de bouwplannen voldoen aan het bestemmingsplan en geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding met zich meebrengen. De rechtbank heeft daarbij de memo's van [naam adviesbureau] als voldoende onderbouwd en deskundig beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunningen in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1465 en BRE 21/3627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [Plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Boogaard),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg(verweerder)
(gemachtigde: mr. A. Schreijenberg).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam vergunninghouder] uit [Plaatsnaam2]
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de aan [naam vergunninghouder] verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen in Woonpark [naam woonpark] te [Plaatsnaam] .
Het college heeft deze omgevingsvergunningen met de besluiten van 8 juli 2020 en 10 maart 2021 verleend. Met de bestreden besluiten van 23 februari 2021 en 29 juli 2021 op de bezwaren van eiser is het college bij de toewijzing van de aanvragen gebleven.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger vwr] . [naam vergunninghouder] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Daarnaast heeft [naam vergunninghouder] als deskundige naar de zitting meegenomen [naam deskundige] ( [naam adviesbureau] ).
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van de besluiten

[naam woonpark] , fase 9D
1. Op 30 april 2020 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van 32 woningen (19 rijwoningen, 6 tweekappers en 7 levensloopbestendige woningen) in het project [naam woonpark] [Plaatsnaam] ( [naam woonpark] , fase 9D), op de percelen plaatselijk bekend [straatnaam] 2 tot en met 8 en 3 tot en met 9, [straatnaam2] 2 tot en met 24, [straatnaam3] 18 en 20, [straatnaam4] 1 en 3 en [straatnaam5] 1 tot en met 15.
Bij besluit van 8 juli 2020 (primair besluit 1) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘maken, hebben of veranderen van een uitweg’ en ‘leggen en hebben van aansluiting(en) op het gemeenteriool’.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1.
Een hangende bezwaar ingediend verzoek om voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 26 oktober 2020 (zaaknummer BRE 20/7979 WABOA VV) toegewezen. De voorzieningenrechter heeft primair besluit 1 daarbij geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 23 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard, waarbij primair besluit 1 in stand is gelaten.
[naam woonpark] , fase 9E
2. Op 17 december 2020 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van 38 woningen in het project [naam woonpark] [Plaatsnaam] ( [naam woonpark] , fase 9E), op de percelen plaatselijk bekend [straatnaam6] 1 en 3, [straatnaam7] 1 tot en met 7 en 11 tot en met 27, [straatnaam2] 3 tot en met 15 en 19 tot en met 35 en [straatnaam3] 2 tot en met 14.
Bij besluit van 10 maart 2021 (primair besluit 2) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘maken, hebben of veranderen van een uitweg’ en ‘leggen en hebben van aansluiting(en) op het gemeenteriool’.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 2.
Bij besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard, waarbij primair besluit 2 in stand is gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunningen op goede gronden heeft verleend. Meer specifiek dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het college terecht heeft aangenomen dat de bouwplannen van [naam vergunninghouder] voldoen aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser woont met zijn gezin aan de [straatnaam7] 1 te [Plaatsnaam] , binnen het plangebied van het bestemmingsplan ‘ [naam woonpark] ’.
Eiser stelt ernstige hinder in zijn woongenot te ondervinden door wateroverlast op zijn perceel. Deze wateroverlast wordt volgens eiser veroorzaakt door werkzaamheden die op de belendende percelen worden uitgevoerd. Door een verhoging van grondwaterstanden in het plangebied zijn funderingen van de gebouwen verzakt en is grote schade aan de gebouwen ontstaan. Eiser heeft daarvoor de gemeente Middelburg en het Consortium [naam woonpark] in een civiele procedure aansprakelijk gesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat ook de bestreden besluiten moeten worden vernietigd.
Bestemmingsplan en Uitwerkingsplan ‘ [naam woonpark] Fase 9D’
5. Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in [Plaatsnaam] mogelijk te maken, heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan ‘ [naam woonpark] ’ vastgesteld. Op 25 juni 2013 is vervolgens een nieuw bestemmingsplan ‘ [naam woonpark] ’ vastgesteld en dit verving het bestemmingsplan [naam woonpark] (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen.
In dit actualiseringsplan is een ‘Wonen - Uit te werken bestemming’ voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied opgenomen, omdat de concrete invulling van dit deel van de wijk nog niet duidelijk was. Binnen deze uit te werken bestemming mogen de woningtypes, zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen, worden gebouwd. Voor de ‘Wonen - Uit te werken bestemming’ wordt voor de bouw- en gebruiksregels en de afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen aangesloten op de bestemming ‘Wonen’.
Het Uitwerkingsplan ‘ [naam woonpark] Fase 9D’ (het Uitwerkingsplan) is vastgesteld op 3 december 2019. Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, conform het bepaalde in het bestemmingsplan ‘ [naam woonpark] ’. De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.
Beroep tegen het Uitwerkingsplan is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 25 augustus 2021 ongegrond verklaard.
6. In artikel 5.2.1 (Toelaatbaarheid van bouwwerken) van het Uitwerkingsplan is onder i bepaald dat op de percelen met de bestemming ‘Wonen’ alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden.
Partijen verschillen van standpunt of de in geding zijnde bouwplannen voldoen aan dit artikel van het Uitwerkingsplan.
Geen negatieve hydrologische gevolgen?
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bouwen van de woningen binnen [naam woonpark] Fase 9D en 9E negatieve hydrologische gevolgen heeft voor het perceel van eiser.
8. Het college heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat de in geding zijnde bouwplannen geen negatieve hydrologische gevolgen hebben voor de omliggende gronden van eiser, dat de bouwplannen voldoen aan de regels van het Uitwerkingsplan en daarmee dus ook voldoen aan het bestemmingsplan. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op memo’s van [naam adviesbureau] ( [naam adviesbureau] ), met name die van 23 juli 2019, 27 maart 2020, 7 januari 2021 en 3 maart 2021.
9. Eiser bestrijdt dat de bouwplannen voldoen aan het bestemmingsplan. Eiser stelt zich op het standpunt dat de conclusie van [naam adviesbureau] , dat de realisatie van [naam woonpark] fase 9D en 9E geen nadelige hydrologische effecten op de omgeving zal hebben, onjuist is en dat het college de bestreden besluiten dus niet op de memo’s van [naam adviesbureau] heeft mogen baseren. Hij onderbouwt zijn standpunt met rapporten van [Adviesbureau2] ( [Adviesbureau2] ) en [Adviesbureau3] ( [Adviesbureau3] ).
10. De rechtbank ziet in de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken geen aanleiding voor twijfel aan de deskundigheid of onafhankelijkheid van [naam adviesbureau] . De rechtbank dient te beoordelen of de memo’s van [naam adviesbureau] naar inhoud of totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college deze om die reden niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.
11. In het memo van [naam adviesbureau] van 23 juli 2019 zijn vier maatregelen voorgesteld die genomen kunnen worden om de mogelijke verstoring van de waterhuishouding op het perceel van eiser te voorkomen:
behoud van de huidige watergang langs de [straatnaam7] inclusief verbinding met de [naam watergang] watergang door middel van een duiker, zodat de bestaande drainage op het perceel van eiser kan blijven afwateren op deze watergang langs de [straatnaam7] ;
aanleg van een robuuste sloot langs de noordwestzijde;
aanleg greppel/wadi langs de noordoostzijde aan te brengen met daaronder een drain;
aanleg grindkoffer met drain aan de zuidoostzijde (langs de [straatnaam8] ).
12. In het beroep bij de AbRS tegen het Uitwerkingsplan zijn de hydrologische gevolgen van de woningbouw en de door [naam adviesbureau] voorgestelde maatregelen ook al aan de orde geweest, zo blijkt uit rechtsoverwegingen 7.1 tot en met 7.7 van de uitspraak van
25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1914).
Op 10 maart 2021 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) op verzoek van de AbRS een deskundigenrapport uitgebracht. Het StAB komt daarin tot de conclusie dat de maatregelen die beoogd zijn om wateroverlast als gevolg van de nieuwe woningbouwlocatie op het perceel van eiser te voorkomen, zoals bedoeld in het memo van [naam adviesbureau] van 23 juli 2019, uitvoerbaar zijn. De maatregelen zijn bovendien voldoende om wateroverlast te voorkomen.
De AbRS heeft vervolgens geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde in artikel 5, lid 5.2.1, onder i, van de planregels en dat het uitwerkingsplan niet uitvoerbaar zou zijn. Daarbij is overwogen dat in het kader van de omgevingsvergunning pas echt kan worden beoordeeld of de door [naam adviesbureau] genoemde maatregelen in het memo van 23 juli 2019 voldoende zijn, of dat er extra maatregelen nodig zijn.
Ter zitting is vastgesteld dat de vier door [naam adviesbureau] voorgestelde maatregelen inmiddels zijn gerealiseerd.
13. Het memo ‘Hydrologisch effect van realisatie gebied 9D ( [naam woonpark] ) op omgeving (definitief)’ van [naam adviesbureau] van 27 maart 2020 is gewaarmerkt als onderdeel van primair besluit 1.
In dit memo is vermeld dat het perceel van eiser aan de [straatnaam7] ten oosten van het plangebied ligt, met het huis op ongeveer 50 meter van de oostgrens gelegen. Vermeld is dat als buffermaatregelen rondom het perceel van eiser een watergang aan de noordwestzijde (maatregel 2) en een watergang/greppel met drain eronder aan de noordoostzijde zijn voorgesteld (maatregel 3), voorzieningen bedoeld om mogelijk nadelige hydrologische effecten van de woningbouwontwikkeling tegen te gaan. Daarbij is aangegeven dat in de vastgestelde ruimtelijke inrichtingsplannen (IPOR) hiervoor voldoende ruimte is gereserveerd. Tussen het perceel van eiser en het plan komt een openbare weg met daarnaast de ruimte gereserveerd in het groen voor maatregel 2.
Geconcludeerd is dat de realisatie van fase 9D geen nadelige hydrologische effecten heeft op de omgeving.
In het aanvullend memo van 7 januari 2021 heeft [naam adviesbureau] de hydrologische maatregelen beschouwd van het bouw- en woonrijp maken van het gebied en de realisatie van de woningen in plangebied 9D, alsmede de invloed voor de omliggende gronden, aanleg nutsvoorzieningen en de inrichting van het openbaar gebied.
Geconcludeerd is dat de realisatie van bouwplan Fase 9D, waaronder begrepen het concrete bouwplan zelf, het bouw- en woonrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van het openbaar gebied, geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende percelen.
14. Bij primair besluit 2 zit een memo van [naam adviesbureau] ‘Hydrologisch effect van realisatie gebied 9E ( [naam woonpark] ) op de omgeving (definitief)’ van 3 maart 2021 en ook dit is gewaarmerkt als onderdeel van het besluit.
In het memo is vermeld dat het perceel van eiser ten zuidoosten van deelfase 9D ligt en dat in deelfase 9B en 9D reeds maatregelen zijn getroffen om het perceel geohydrologisch te isoleren van de nieuw te ontwikkelen bouwfasen.
Geconcludeerd is dat vast staat dat de realisatie van het uitwerkingsplan fase D, deelfase 9E, geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden.
15. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser en in de door hem ingebrachte deskundigenrapporten geen aanleiding te oordelen dat er aan de inhoud van deze memo’s van [naam adviesbureau] zodanige gebreken kleven dat het college die om die reden niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft kunnen leggen.
[naam adviesbureau] heeft op zorgvuldige wijze op de door eiser ingebrachte deskundigenrapporten gereageerd. De in de memo’s beschreven bevindingen en conclusies zijn naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en concludent. Daarbij dient ook de kanttekening te worden geplaatst dat voor een deel van de door eiser ingebrachte deskundigenrapporten geldt dat deze ofwel in het kader van de bestemmingsplanprocedure ofwel in het kader van een civielrechtelijke procedure zijn opgemaakt, en dat daarbij een andere vraagstelling aan de orde is dan in de onderhavige bestuursrechtelijke procedures in het kader van de verleende omgevingsvergunningen. Zo moet – bijvoorbeeld – eventuele reeds opgetreden waterschade vanwege de grondwaterstand worden onderscheiden van eventueel te verwachten toekomstige hydrologische gevolgen vanwege de vergunde woningbouw en de daarbij horende afvoer van regenwater. Voor zover de door eiser ingebrachte deskundigenrapporten wel iets zeggen over de hydrologische gevolgen van de in geding zijnde bouwplannen voor de gronden van eiser, heeft [naam adviesbureau] daarvan kennis genomen en daarop gereageerd.
In het meest recente memo van 18 februari 2022 heeft [naam adviesbureau] gereageerd op een door eiser ingebracht rapport van [Adviesbureau3] over wateroverlast en trillingen van 28 november 2021. Van door [Adviesbureau3] voorstelde aanvullende maatregelen heeft [naam adviesbureau] gemotiveerd aangegeven of het al dan niet een goede aanvullende maatregel betreft, of dat deze niet toepasbaar dan wel niet noodzakelijk is. [naam adviesbureau] heeft in dat memo benadrukt dat de reeds getroffen maatregelen negatieve hydrologische gevolgen voor het perceel van eiser voorkomen en dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn. Daarbij heeft [naam adviesbureau] nog opgemerkt dat het Consortium zo nodig bereid is om in overleg met eiser nadere maatregelen te treffen en daartoe ook concrete voorstellen heeft gedaan.
16. Op basis van het voorgaande, met name op basis van de memo’s van [naam adviesbureau] , heeft het college kunnen aannemen dat de in geding zijnde bouwplannen, met inachtneming van de getroffen en/of nog te treffen maatregelen, geen negatieve hydrologische gevolgen voor de gronden van eiser hebben. Er is ook voldaan aan de door de AbRS gestelde voorwaarde dat in het kader van de te verlenen omgevingsvergunningen nog een keer zorgvuldig moest worden beoordeeld of de bouwplannen negatieve hydrologische gevolgen kunnen hebben voor het perceel van eiser. Het college heeft dus op goede gronden aangenomen dat de in geding zijnde bouwplannen voldoen aan het bestemmingsplan.
Aanhoudingsverzoek eiser
17. Eiser heeft in zijn brief van 2 juni 2022 de rechtbank gemeld dat de AbRS in het lopende hoger beroep tegen de verleende omgevingsvergunning in het kader van [naam woonpark] fase 9B heeft besloten tot het instellen van deskundigenonderzoek door de StAB. Eiser heeft de rechtbank in overweging gegeven om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van het resultaat van het deskundigenonderzoek.
De rechtbank heeft nagedacht over het aanhoudingsverzoek van eiser. Enerzijds is het denkbaar dat het resultaat van het StAB-onderzoek ook relevant is voor de bouwfasen 9D en 9E, aangezien in die procedure hetzelfde geschilpunt aan de orde is. Anderzijds zijn partijen gebaat bij voortgang in deze gerechtelijke procedure.
De rechtbank heeft gemeend op basis van de gedingstukken en hetgeen op zitting is besproken uitspraak te kunnen doen op de beroepen en heeft daarom geen aanleiding gezien om in te gaan op het aanhoudingsverzoek van eiser.

Conclusie en gevolgen

18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunningen in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D'Hoore, griffier, op 31 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, lid 1 (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…],
Artikel 2.10, lid 1:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.