In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een schoolstartpakket, ingediend op 1 augustus 2021. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiseres op 24 oktober 2021 beroep heeft ingesteld. Eiseres heeft het beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk is na een ingebrekestelling aan het bestuursorgaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Awb en dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft op 1 november 2021 alsnog op de aanvraag beslist, maar eiseres heeft hiertegen geen inhoudelijke gronden ingediend. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet gericht tegen dit besluit. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiseres nog procesbelang had bij het beroep. Aangezien verweerder inmiddels op de aanvraag had beslist en eiseres een dwangsom van € 602,- had ontvangen vanwege het te laat beslissen, was er geen procesbelang meer.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft verweerder wel opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.