ECLI:NL:RBZWB:2022:504
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingrechtelijke zaak
Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van SaBeWa. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 116.000,-. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en in de uitspraak op bezwaar van 5 november 2020 is het bezwaar gegrond verklaard, waarbij de WOZ-waarde is verlaagd naar € 114.000,-. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de waarde te hoog is vastgesteld, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende tijdens een telefonische hoorzitting op 10 september 2020 heeft ingestemd met de verlaagde WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de belanghebbende in beroep, dat de waarde te hoog is vastgesteld, niet kan worden gevolgd, omdat er al overeenstemming was bereikt. Het beroep wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de heffingsambtenaar is toegekend. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding van € 522,- in plaats van de toegekende € 261,-. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de heffingsambtenaar veroordelen tot betaling van de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet is overschreden, waardoor het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 354,- en de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 270,50.