ECLI:NL:RBZWB:2022:504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingrechtelijke zaak

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van SaBeWa. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 116.000,-. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en in de uitspraak op bezwaar van 5 november 2020 is het bezwaar gegrond verklaard, waarbij de WOZ-waarde is verlaagd naar € 114.000,-. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de waarde te hoog is vastgesteld, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende tijdens een telefonische hoorzitting op 10 september 2020 heeft ingestemd met de verlaagde WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de belanghebbende in beroep, dat de waarde te hoog is vastgesteld, niet kan worden gevolgd, omdat er al overeenstemming was bereikt. Het beroep wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de heffingsambtenaar is toegekend. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding van € 522,- in plaats van de toegekende € 261,-. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de heffingsambtenaar veroordelen tot betaling van de proceskosten.

Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet is overschreden, waardoor het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 354,- en de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 270,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10089 WOZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende], te [vestigingsplaats], belanghebbende

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa, verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 116.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaren (OZB) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 5 november 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar betreffende voornoemd WOZ-object gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft op verzoek van de rechtbank een nadere reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze reactie van belanghebbende te reageren.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Belanghebbende heeft op 10 september 2020 tijdens de telefonische hoorzitting in bezwaar ingestemd met het voorstel om de WOZ-waarde voor het WOZ-object te verlagen naar € 114.000,-. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar betreffende voornoemd WOZ-object gegrond verklaard, de WOZ-waarde van het object verlaagd naar € 114.000,- en medegedeeld dat belanghebbende over de vermindering van de aanslagen gemeentelijke- en waterschapsheffingen nader bericht zal ontvangen.
2. Gelet op de instemming van belanghebbende met de in bezwaar voorgestelde waarde ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of belanghebbende nog procesbelang heeft bij dit beroep.
3. Bij brief van 18 oktober 2021 is aan belanghebbende gevraagd wat het procesbelang is bij (voortzetting van) de beroepsprocedure. Belanghebbende heeft op deze brief gereageerd en heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar een veel te hoge waarde heeft toegekend aan het object, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.
4. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar en belanghebbende tijdens de telefonische hoorzitting in bezwaar op 10 september 2020, en dus tijdens de coronapandemie, over de WOZ-waarde overeenstemming hebben bereikt. Het standpunt van belanghebbende in beroep dat de waarde veel te hoog is vastgesteld, zonder rekening te houden met de coronapandemie, kan dan ook niet worden gevolgd. Daarnaast is dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de in bezwaar bereikte overeenstemming te doorbreken. In zoverre dient het beroep daarom kennelijk ongegrond te worden verklaard.
5. Daarnaast heeft belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar slechts één concrete grond aangevoerd, namelijk dat de heffingsambtenaar ten onrechte slechts een vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 261,- heeft toegekend, in plaats van € 522,-. De heffingsambtenaar heeft niet gereageerd op deze grond. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van hetgeen op de hoorzitting is besproken en de duur van de hoorzitting in de zaak van belanghebbende niet relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of een vergoeding voor de hoorzitting moet worden toegekend. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van proceskosten in bezwaar voor het indienen van het bezwaarschrift en voor de telefonische hoorzitting. Daaruit volgt dat het beroep kennelijk gegrond dient te worden verklaard.
6. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 522,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt in 2020 van
€ 261,- en een wegingsfactor 1).
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Vastgesteld moet worden of de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep, die twee jaar bedraagt, is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 10 maart 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen en dat de rechtbank op
2 februari 2022 uitspraak doet. Daaruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden en belanghebbende geen recht heeft op immateriële schadevergoeding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende voor het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 270,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 0,5, omdat het beroep is beperkt tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de kosten). De heffingsambtenaar dient ten slotte aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden,

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de in bezwaar toegekende
proceskostenvergoeding;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar
tot een bedrag van € 522,-;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van
€ 354,- vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot
een bedrag van € 270,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.