5.7.Wijze van verdeling huwelijksgoederengemeenschap
5.7.1.Beide partijen hebben verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten op de door hen voorgestelde wijze.
5.7.2.Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
5.7.3.De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 11 augustus 2021. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Samenstelling gemeenschap
5.7.4.De gemeenschap bestond op de peildatum, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen:
a. de voormalig echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
b. de inboedelgoederen (waaronder ook fietsen, gereedschap en gordijnen);
c. contant geld
d. de saldi op diverse bank- en spaarrekeningen;
e. twee auto’s;
schuld
f. de op de woning gevestigde hypothecaire geldlening bij Aegon, met hypotheeknummer [nummer] .
5.7.5.Daarnaast hebben beide partijen verschillende verzoeken gedaan tot verrekening van over en weer door hen betaalde lasten.
Ad a. en f. De voormalig echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire lening
5.7.6.Niet in geschil is tussen partijen dat de voormalig echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] moet worden verkocht. Gebleken is dat eerst reparaties aan de vloer in de woning moeten worden verricht, voordat daadwerkelijk een verkoopopdracht aan de makelaar kan worden verstrekt. Volgens de verklaringen van partijen is inmiddels een akte van cessie ondertekend en gaat de verzekeraar de reparatiekosten rechtstreeks uitbetalen aan degene die de werkzaamheden aan de vloer gaat verrichten. De man heeft verklaard dat rond 18 juli 2022 zal worden gestart met de reparatiewerkzaamheden aan de vloer. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat de woning op 1 september 2022 te koop zal worden gezet.
5.7.7.De rechtbank zal bepalen dat partijen op 1 september 2022 gezamenlijk opdracht moeten verstrekken tot verkoop van de woning aan een door hen in onderling overleg aan te wijzen makelaar. Het is vervolgens aan de makelaar om te bepalen of de woning op 1 september 2022 verkoopklaar is, dan wel op dat moment nog nadere, aanvullende, werkzaamheden noodzakelijk zijn. Indien nog aanvullende werkzaamheden nodig zijn, moeten partijen in onderling overleg afspraken maken over het uitvoeren van deze aanvullende werkzaamheden. Beide partijen moeten in dit verband de adviezen van de makelaar onverwijld opvolgen. Ook moeten beide partijen de adviezen van de makelaar volgen met betrekking tot de vraag- en laatprijs voor de woning. Nadat de woning, conform het advies van de makelaar, te koop zal zijn gezet, moeten partijen vervolgens de makelaar in staat stellen om de woning te bezichtigen met potentiële kopers, waarbij geldt dat deze bezichtigingen alleen door de makelaar worden gedaan en dus buiten de aanwezigheid van (een van) partijen. Partijen moeten daarnaast de adviezen van de makelaar volgen met betrekking tot de termijn voor oplevering van de woning aan de potentiële kopers.
5.7.8.Na verkoop van de woning moet op de verkoopopbrengst in mindering worden gebracht het op dat moment bestaande restant van de hypothecaire geldlening bij Aegon (met nummer [nummer] ) en de kosten voor verkoop van de woning. Ieder van partijen is vervolgens gerechtigd tot de helft van de daarna resterende verkoopopbrengst.
Ad b. De inboedelgoederen (waaronder ook fietsen, gereedschap en gordijnen)
5.7.9.Vooropgesteld wordt dat de rechtbank, zowel bij aanvang van de mondelinge behandeling als bij aanvang van de behandeling van de verzoeken die in het kader van de verdeling zijn gedaan, aan partijen in overweging heeft gegeven om over de kwestie van de inboedelgoederen met elkaar in overleg te treden. Dit nu alleen partijen de feiten rondom deze inboedelgoederen kennen. Het kan immers niet zo zijn dat ieder van partijen stelt dat, bijvoorbeeld, de (elektrische) fietsen van partijen in het bezit zijn van de andere partij. Tijdens de mondelinge behandeling is ieder zinvol gesprek met partijen over de inboedelgoederen onmogelijk gebleken.
5.7.10.Beide partijen hebben diverse lijsten in het geding gebracht met daarop vermeld (steeds) verschillende inboedelgoederen, waaronder ook (elektrische) fietsen, gereedschap en gordijnen. Op basis van deze lijsten is de rechtbank niet in staat gesteld om te beoordelen welke goederen op de peildatum aanwezig waren. Ook heeft de rechtbank, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen, niet vast kunnen stellen wie van partijen bepaalde goederen op de peildatum in zijn of haar bezit had. Dit heeft tot gevolg dat de verzoeken van partijen, tot verdeling van de inboedelgoederen, moeten worden afgewezen.
5.7.11.Met betrekking tot de door beide partijen in het geding gebrachte stukken, zoals bijvoorbeeld foto’s en e-mailberichten, waaruit zou moeten blijken dat de andere partij inboedelgoederen uit de woning zou hebben meegenomen, wordt als volgt overwogen. In het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen is het niet aan de rechtbank om te onderzoeken wie van partijen de waarheid spreekt. De taak van de rechter is om, op grond van het eerste lid van artikel 1:185 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de echtgenoten niet tot overeenstemming komen, de wijze van verdeling te gelasten of de verdeling zelf vast te stellen.
5.7.12.Tussen partijen staat vast dat op enig moment een envelop met een contant bedrag van € 500,= in de woning lag. In geschil is tussen partijen wie van hen deze envelop (met inhoud) heeft meegenomen. Overeenkomstig de rechtsoverwegingen hiervoor bij de inboedelgoederen acht de rechtbank zich niet in staat gesteld om te beoordelen of het gestelde contante bedrag van € 500,= op de peildatum nog aanwezig was en bij wie van partijen dit bedrag dan in het bezit was. Dit heeft tot gevolg dat de in dit verband gedane verzoeken moeten worden afgewezen.
Ad d. De saldi op diverse bank- en spaarrekeningen
5.7.13.Tussen partijen staat vast dat zij op de peildatum in het bezit waren van een en/of-rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 1] . Niet in geschil is tussen partijen dat deze bankrekening moet worden opgeheven.
5.7.14.Verder staat tussen partijen vast dat zij op de datum van de mondelinge behandeling ieder een bankrekening op hun naam hadden staan, te weten rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ten name van de vrouw en rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] ten name van de man. Niet in geschil is tussen partijen dat ieder van hen de bankrekening zal voortzetten die op zijn of haar naam is gesteld.
5.7.15.Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden gaat de rechtbank voor de verdeling van de saldi op de bankrekeningen uit van de peildatum 11 augustus 2021. Dit nu niet gesteld of gebleken is dat partijen in onderling overleg een andere datum hebben afgesproken of gehanteerd. In het kader van de verdeling is ieder van partijen gerechtigd tot de helft van het positieve saldo op de peildatum, dan wel is ieder van partijen gehouden de helft van het negatieve saldo op de peildatum te dragen.
5.7.16.Anders dan de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, stelt de rechtbank vast dat het bankrekeningnummer van de man op de peildatum al bestond. De man heeft immers (als productie 10 bij het op 18 januari 2022 ontvangen verweerschrift) een rekeningafschrift in het geding gebracht over een periode vóór de peildatum, te weten de periode van 1 juni 2021 tot 30 juni 2021. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man aan de vrouw een schriftelijk bewijsstuk moet tonen waaruit het saldo op zijn bankrekening (eindigend op 960) op de peildatum 11 augustus 2021 blijkt. Vervolgens is de man gehouden om de helft van dit saldo aan de vrouw te vergoeden. Voor zover op de peildatum sprake blijkt te zijn van een negatief saldo, is de vrouw gehouden de helft van dit negatieve saldo aan de man te vergoeden.
5.7.17.De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij haar bankrekening (eindigend op 664) pas heeft geopend na de peildatum. Dit moet de vrouw aan de hand van een schriftelijk bewijsstuk aan de man laten zien. Voor zover komt vast te staan dat de bankrekening van de vrouw is geopend na de peildatum, dan hoeft geen saldo tussen partijen te worden verrekend. Indien blijkt dat de bankrekening van de vrouw wel bestond op de peildatum, dan geldt ook voor die rekening hetzelfde als voor de rekening van de man, namelijk dat het saldo op de peildatum bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
5.7.18.Volgens de opgave van partijen waren zij op de peildatum in het bezit van een Peugeot 107, met kenteken [kenteken 1] , en een Opel Astra, met kenteken [kenteken 2] . Partijen zijn het er over eens dat de Peugeot 107 aan de vrouw moet worden toegedeeld en de Opel Astra aan de man.
5.7.19.Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 mei 2022 in de procedure tot wijziging van de zorgregeling (zoals hiervoor weergegeven de procedure geregistreerd met zaaknummer C/02/392570 / FA RK 21-5800) afgesproken hadden om voor een waardebepaling van de auto’s naar de merkdealers in Breda te gaan. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard, dat zij deze afspraken niet is nagekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de man te volgen en voor de waarde van de Peugeot 107 uit te gaan van de door de man gestelde waarde van € 3.750,=.
5.7.20.Ook de waarde van de Opel Astra zal de rechtbank stellen op een bedrag van € 3.750,=. Dit overeenkomstig de door de man (als productie 4 bij het op 18 januari 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig tegenverzoek, tevens aanvullend verzoekschrift) overgelegde taxatie door de Opeldealer in [plaats] . De enkele stelling van de vrouw, dat de man van de Opeldealer een vriend is van de man, is onvoldoende om een andere waarde tot uitgangspunt te nemen.
5.7.21.Nu de waarden van de auto’s op hetzelfde bedrag worden gesteld, hoeft tussen partijen geen verrekening meer van enige waarde plaats te vinden.
Verrekenvordering van de vrouw
5.7.22.Met betrekking tot het verzoek van de vrouw, tot verrekening van een bedrag van € 8.321,85 (het verzoek van de vrouw onder E. in het op 3 december 2021 ontvangen verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek), wordt als volgt overwogen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat alle door de vrouw (in haar productie 11) genoemde bedragen betrekking hebben op een datum gelegen voor de peildatum 11 augustus 2021. Dit betekent dat geen grond bestaat om de door de vrouw genoemde bedragen tussen partijen te verrekenen.
5.7.23.Voor zover de vrouw met haar verzoek tot verrekening van een bedrag van € 7.829,54 (onder nummer 30. in het op 11 februari 2022 ontvangen verweerschrift op aanvullend verzoekschrift) heeft bedoeld om nog meer, of andere, bedragen met de man te verrekenen, heeft zij nagelaten om toe te lichten hoe het bedrag van € 7.829,54 zich verhoudt tot het hiervoor genoemde bedrag van € 8.321,85. Daarbij geldt dat ook de door de vrouw in haar productie 15 (bij het op 11 februari 2022 ontvangen verweerschrift op aanvullend verzoekschrift) genoemde bedragen dateren van vóór de peildatum.
5.7.24.De verzoeken van de vrouw tot verrekening van een bedrag van € 8.321,85, dan wel een bedrag van € 7.829,54 zullen dan ook worden afgewezen.
Verrekening belastingteruggaven
5.7.25.Volgens de vrouw heeft de man zich de op haar naam staande belastingteruggave van € 3.329,= toegeëigend en moet deze teruggave nog tussen partijen worden verrekend. Hetzelfde geldt voor de belastingteruggave op naam van de man van € 2.878,=, die de man zichzelf ook heeft toegeëigend volgens de vrouw.
5.7.26.Zoals namens de man is aangevoerd – en ook blijkt uit de door de man overgelegde stukken (producties 9 en 10 bij het op 18 januari 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig tegenverzoek, tevens aanvullend verzoekschrift) – is de belastingteruggave van € 3.329,= op 28 juni 2021 bijgeschreven op de en/of rekening van partijen (eindigend op 716) en de belastingteruggave van € 2.878,= is op 28 juni 2021 bijgeschreven op de bankrekening ten name van de man (eindigend op 960). De betreffende bedragen zijn dus voor de peildatum 11 augustus 2021 op de rekeningen ontvangen. Niet gesteld of gebleken is wat de grondslag is voor een eventuele verrekening van vóór de peildatum op een van de rekeningen ontvangen bedragen. Het verzoek van de vrouw, tot verrekening van de belastingteruggaven, wordt dan ook afgewezen.
Terugbetaling kinderopvangtoeslag
5.7.27.De man stelt dat een verplichting bestaat tot terugbetaling aan de Belastingdienst van € 377,= aan kinderopvangtoeslag over 2021 en van € 29,= aan kindgebonden budget over 2022. Nu dit het gevolg is van een wijziging in inkomen die de vrouw aan de Belastingdienst heeft doorgegeven, moet de vrouw volgens de man het totaalbedrag van € 406,=, dan wel de helft van € 203,= aan hem vergoeden.
5.7.28.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, tegenover de stelling van de man, verklaard dat zij altijd alle kinderopvangkosten voor haar rekening heeft genomen. Nu de man het verweer van de vrouw onweersproken heeft gelaten, wordt dit verweer gevolgd. Daarmee is de stelling van de man niet komen vast te staan, zodat geen grond bestaat tot vergoeding door de vrouw van de door de man gestelde bedragen. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Verrekening kinderbijslag
5.7.29.De vrouw stelt dat de man zich ter zake de kinderbijslag een bedrag van € 223,= heeft toegeëigend, welk bedrag hij aan haar terug moet betalen. Daarnaast stelt de vrouw dat de man in oktober 2021 de kinderbijslag van € 449,74 gestort heeft gekregen en dat hij hier geen recht op heeft.
5.7.30.De rechtbank volgt de man in zijn verweer dat een deugdelijke onderbouwing en motivatie voor het verzoek van de vrouw ontbreekt. De verzoeken van de vrouw ter zake de kinderbijslag zullen dan ook worden afgewezen.
Verrekening van het salaris van de vrouw
5.7.31.Volgens de vrouw heeft de man zich onterecht haar salaris van € 825,= toegeëigend en moet de man dit bedrag aan haar terugbetalen.
5.7.32.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, desgevraagd, toegelicht dat haar salaris van € 825,= voor de peildatum is gestort op de gezamenlijke rekening van partijen en dat de man daarin dus onterecht heeft meegedeeld. Gelet op de verklaring van de vrouw staat vast dat het salaris voor de peildatum, 11 augustus 2021, is ontvangen. Niet gesteld of gebleken is wat de grondslag is voor de door de vrouw gestelde verrekening van bedragen die vóór de peildatum zijn ontvangen, zodat haar verzoek moet worden afgewezen.
Kinderopvangkosten [voornaam 1]
5.7.33.De vrouw stelt dat zij de kinderopvangkosten voor [voornaam 1] , van € 312,98 per maand, voor haar rekening heeft genomen over de maanden september tot en met december 2021. De man moet de helft van deze bedragen volgens de vrouw nog aan haar vergoeden.
5.7.34.De rechtbank stelt vast dat aanvankelijk sprake was van een situatie waarin partijen afwisselend samen met de kinderen in de voormalig echtelijke woning zouden verblijven (“birdnesting”). Vervolgens is in de beschikking voorlopige voorzieningen van 9 maart 2022 de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd tot het gebruik van de woning. Vast staat dat de vrouw van dit uitsluitend gebruik geen gebruik heeft gemaakt, omdat zij de woning omstreeks februari 2022 heeft verlaten om naar haar ouders in [verblijfplaats] te gaan. Zoals hiervoor in het kader van de kinderbijdrage is overwogen, staan partijen feitelijk in de Basisregistratie Personen nog steeds samen ingeschreven op het adres van de woning. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de wijze waarop deze procedure zich ontwikkeld heeft, heeft de vrouw haar verzoek tot vergoeding door de man van (een deel van) de opvangkosten van [voornaam 1] onvoldoende onderbouwd. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Terugbetaling door de vrouw
5.7.35.De man stelt dat de vrouw, ten onrechte en zonder aantoonbare reden, op 18 juni 2021 een bedrag van € 1.913,50 van de en/of-rekening heeft overgeschreven naar haar eigen bankrekening. Daarnaast heeft de vrouw op 25 juni 2021 bij een betaalautomaat bedragen van € 250,= en € 1.000,= opgenomen, die zij aan de man moet terugbetalen. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat de vrouw op 1 juli 2021 onverschuldigd een bedrag van € 1.578,55 van de en/of-rekening heeft overgemaakt naar haar ouders, zodat zij de helft van dit bedrag aan de man moet terugbetalen.
5.7.36.Vast staat dat alle door de man genoemde bedragen zijn overgemaakt, dan wel opgenomen, op een datum gelegen vóór de peildatum 11 augustus 2021. Dit betekent dat de hiervoor in rechtsoverweging 5.7.35. genoemde verzoeken van de man moeten worden afgewezen; een en ander onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen hiervoor.
Gemeenschappelijke kosten van partijen na de peildatum 11 augustus 2021
5.7.37.Voor het overige heeft de man aangevoerd dat hij een vordering heeft op de vrouw, omdat hij na de peildatum 11 augustus 2021 gemeenschappelijke kosten van partijen heeft doorbetaald. Volgens de man moet de vrouw de helft van de door hem betaalde bedragen aan hem vergoeden.
5.7.38.Nu de vrouw zich heeft gerefereerd, zal het verzoek van de man worden toegewezen. Dit betekent dat de vrouw aan de man moet vergoeden de helft van de kosten die de man na de peildatum 11 augustus 2021, en tot de datum waarop de voormalig echtelijke woning van partijen zal zijn verkocht en geleverd aan een derde, heeft betaald. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de man slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de vrouw voor zover hij aantoont dat hij meer dan de helft van de kosten voor zijn rekening heeft genomen. Overeenkomstig de opgave van de man – waar de vrouw zich aan heeft gerefereerd – moet de vrouw aan de man voldoen de helft van de kosten ter zake:
- Energiedirect;
- Ziggo;
- de premie voor TAF B.V.;
- de premie voor de rechtsbijstandsverzekering van Klaverblad;
- Brabant Water;
- de gemeentelijke belastingen en heffingen;
- de premies voor de autoverzekering, inboedelverzekering, opstalverzekering, reisverzekering en aansprakelijkheidsverzekering.
5.7.39.Met betrekking tot de door de man gestelde aflossingen Aegon wordt als volgt overwogen. Ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 oktober 2021 is de man gehouden de hypothecaire lasten van de voormalig echtelijke woning voor zijn rekening te nemen. Voor zover de man aan de vrouw aantoont dat hij, naast de hypothecaire lasten, aflossingen op de hypothecaire geldlening voor zijn rekening heeft genomen, moet de vrouw de helft van deze aflossingen aan de man vergoeden.
5.7.40.De man stelt dat hij € 60,= aan Babydump heeft voldaan en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem moet vergoeden.
5.7.41.Gelet op het verweer van de vrouw, dat voor haar onbekend is waar de kosten voor Babydump betrekking op hebben, had het op de weg van de man gelegen zijn verzoek nader te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelasten, zal zijn verzoek als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Kosten Jumbo, Albert Heijn, etc.
5.7.42.Volgens de man heeft hij ter zake de kosten voor Jumbo, Albert Heijn, Dirk van den Broek en Kruidvat per 1 januari 2022 in totaal een bedrag van € 1.416,18 voldaan en moet de vrouw de helft van dit bedrag aan hem betalen.
5.7.43.De vrouw heeft het verweer gevoerd dat zij meer heeft uitgegeven aan de kosten van de huishouding dan de man, namelijk een bedrag van € 2.126,29.
5.7.44.Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden, zijn partijen op het moment van deze beschikking nog steeds gehuwd. Dit betekent dat beide partijen, volgens artikel 1:84 BW, gehouden zijn de kosten van de huishouding te dragen naar evenredigheid van hun inkomen. De enkele stellingen van ieder van partijen, dat hij of zij meer aan de kosten van de huishouding heeft uitgegeven dan de andere partij, is onvoldoende om te komen tot enige verrekening. Gelet op het hiervoor genoemde artikel had het immers op de weg van partijen gelegen om niet alleen een opgave te verstrekken van de hoogte van de kosten van de huishouding, maar hadden zij ook inzicht moeten verstrekken in de hoogte van hun beider inkomen in de betreffende periode en de wijze waarop de huishoudelijke kosten naar rato van deze inkomens zouden moeten worden verdeeld. Dit hebben partijen nagelaten, zodat hun verzoeken als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen.
Kosten Den Hollander Installaties
5.7.45.De man heeft aangevoerd dat hij een bedrag van € 94,38 aan Den Hollander Installaties heeft voldaan in verband met een kennelijk defect aan de vloerverwarming in de voormalig echtelijke woning.
5.7.46.De vrouw heeft niet betwist dat de man het door hem gestelde bedrag van € 94,38 aan Den Hollander Installaties heeft voldaan. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de helft van het bedrag, zijnde een bedrag van € 47,19 aan de man moet voldoen.
Conclusie verdeling huwelijksgoederengemeenschap
5.7.47.De rechtbank zal de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelasten op de hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.7.2. tot en met 5.7.46. weergegeven wijze.