In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding eiste na een detentie. De verzoeker had aangevoerd dat hij schade had geleden door onterecht ondergane detentie op 7 februari 2022 en vroeg om een totale vergoeding van € 3.646,27, bestaande uit verschillende posten zoals schade wegens inverzekeringstelling, gederfde inkomsten en kosten voor rechtsbijstand. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, heeft echter betoogd dat de verzoeken in hun geheel afgewezen moesten worden, omdat verzoeker enkel was opgehouden voor verhoor en niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in verzekering was gesteld en dat de schade die hij claimde niet onder de reikwijdte van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering viel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoeken tot vergoeding van toekomstige schade en de kosten voor rechtsbijstand onvoldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle verzoeken tot schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.