ECLI:NL:RBZWB:2022:5037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
RK 22-012345 en 22-012344
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na detentie en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding eiste na een detentie. De verzoeker had aangevoerd dat hij schade had geleden door onterecht ondergane detentie op 7 februari 2022 en vroeg om een totale vergoeding van € 3.646,27, bestaande uit verschillende posten zoals schade wegens inverzekeringstelling, gederfde inkomsten en kosten voor rechtsbijstand. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, heeft echter betoogd dat de verzoeken in hun geheel afgewezen moesten worden, omdat verzoeker enkel was opgehouden voor verhoor en niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in verzekering was gesteld en dat de schade die hij claimde niet onder de reikwijdte van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering viel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoeken tot vergoeding van toekomstige schade en de kosten voor rechtsbijstand onvoldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle verzoeken tot schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-331824-21
rk-nummers: 22-012345 en 22-012344
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 30 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres] .
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 105,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 203,09, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.225,60, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 11,02, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 101,55, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • de kennisgeving sepot van 17 mei 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 5 augustus 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. G. Oosterveld gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar – met bericht van verhindering – niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in onderhavige zaak schade heeft geleden. Verzoeker stelt allereerst dat hij schade heeft geleden wegens onterecht ondergane detentie op 7 februari 2022. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding van € 105,00 toe te kennen. Daarnaast wordt verzocht om hem een vergoeding van € 203,09 toe te kennen wegens gederfde inkomsten tijdens voornoemde hechtenis. Ook wordt verzocht om vergoeding van nog te maken kosten, bestaande uit reiskosten van € 11,02 en gederfde inkomsten voor een terechtzitting in Breda van 4 uren van € 101,55. Tot slot wordt verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 3.225,60. De totale verzochte vergoeding bedraagt € 3.646,27.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat het verzoek in zijn geheel dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat verzoeker enkel is opgehouden voor verhoor en dat de schade in dit verband, zoals de gestelde schade in verband met ondergane hechtenis en de gederfde inkomsten gedurende deze tijd, niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv valt.
Daarnaast zijn de verzoeken tot vergoeding van toekomstige reiskosten en de kosten voor rechtsbijstand onvoldoende onderbouwd. De overgelegde stukken ten aanzien van de rechtsbijstand zien tevens op rechtsbijstand in andere (civiele) procedures, waardoor onduidelijk is welke kosten zijn gemaakt voor onderhavige strafzaak. De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand subsidiair op het standpunt dat, indien verzoeker het verzoek nader onderbouwt, het verzoek kan worden toegewezen tot een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht.
In raadkamer heeft de officier van justitie in aanvulling op de eerdere reactie van het Openbaar Ministerie aangevoerd dat er ten aanzien van de strafzaak geen behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en dat verzoeker niet in raadkamer is verschenen, zodat ook het verzochte bedrag ter hoogte van € 101,55 dient te worden afgewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat het verzoek ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand niet nader is onderbouwd, zodat dit bedrag dient te worden afgewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden en in de kosten van een raadsman, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft gesteld dat hij op 7 februari 2022 in detentie heeft verbleven en dat hij ten gevolge hiervan (vermogens)schade heeft geleden. De officier van justitie heeft gesteld dat verzoeker enkel is opgehouden voor verhoor. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat verzoeker op 7 februari 2022 is opgehouden voor verhoor en dat niet blijkt dat verzoeker in verzekering is gesteld. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verzoeker enkel is opgehouden voor verhoor. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 533 Sv enkel voor vergoeding in aanmerking komt de schade ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis. Nu verzoeker alleen is opgehouden voor verhoor valt de door hem verzochte vergoeding van € 105,00 en € 203,09 niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv. De rechtbank zal dit bedrag dan ook afwijzen.
Voorts heeft verzoeker verzocht om vergoeding van toekomstige schade, bestaande uit reiskosten van € 11,02 en gederfde inkomsten voor een terechtzitting in Breda van € 101,55. De rechtbank stelt vast dat volgens artikel 530 Sv een vergoeding kan worden toegekend voor de schade welke de verzoeker “werkelijk heeft geleden”. Toekomstige schade valt zodoende niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv. Bovendien heeft er in verband met onderhavige zaak geen behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden, nu de strafzaak is geëindigd middels een sepot. De rechtbank zal ook deze verzochte vergoeding afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van rechtsbijstand stelt de rechtbank vast dat de overgelegde factuur afkomstig is van [naam 1] , terwijl uit het procesdossier blijkt dat verzoeker in onderhavige strafzaak is bijgestaan door [naam 2] , die werkzaam is bij [naam 3] . Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verzoeker pas op 7 februari 2022 is aangehouden in verband met de strafzaak, terwijl de factuur grotendeels ziet op kosten die vóór 7 februari 2022 – namelijk al vanaf 18 december 2019 – zijn gemaakt. Uit de overgelegde factuur en urenspecificatie blijkt niet dat de kosten zijn gemaakt in verband met de strafzaak. Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van € 3.225,60 is niet in voldoende mate onderbouwd. De rechtbank zal het verzochte bedrag aan kosten rechtsbijstand dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 19 augustus 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).