ECLI:NL:RBZWB:2022:5001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
02-054352-22, 02-243569-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding, belediging en mishandeling van zorgmedewerker met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2022, is de verdachte veroordeeld voor aanranding, belediging en mishandeling van een zorgmedewerker. De feiten vonden plaats op 27 november 2021 in Breda, waar de verdachte, die op dat moment op de gesloten afdeling verbleef, de aangeefster heeft aangerand door dicht tegen haar aan te staan en seksueel getinte opmerkingen te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychiatrische voorgeschiedenis en het feit dat hij niet heeft meegewerkt aan psychologisch onderzoek. De rechtbank achtte de oplegging van tbs met dwangverpleging disproportioneel, maar legde wel een geldboete van €250 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van twee weken voor de overtreding van de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-054352-22 en 02-243569-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1986 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
[Slachtoffer] heeft aangerand (feit 1), haar heeft beledigd (feit 2) en haar heeft mishandeld door hete thee over haar heen te gooien (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk hete thee over aangeefster heeft heen heeft gegooid, maar dat hij werd vastgepakt door de zorgbeveiliger en dat door die beweging de thee op aangeefster terecht is gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat verdachte aangeefster, die op dat moment aan het werk was op de gesloten afdeling waar verdachte verbleef, heeft uitgescholden en intimiderende en seksueel getinte opmerkingen richting haar heeft gemaakt. Verdachte is tegen aangeefster aan gaan staan waarna aangeefster door verdachte is aangerand. Getuige [Getuige] , op dat moment werkzaam als zorgbeveiliger, heeft verdachte vervolgens beetgepakt en meegenomen. De broek van verdachte was op dat moment open en afgezakt.
Over de aanranding verklaart aangeefster dat zij zag en voelde dat verdachte met zijn linkerwang tegen haar linkerwang aan ging staan en met zijn wang over haar wang wreef. Daarnaast verklaart aangeefster dat verdachte met zijn geslachtsdeel tegen haar been aanreed. Getuige [Getuige] verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte aangeefster in het gezicht likte, haar bij haar hoofd vastpakte en haar hoofd tegen zijn kruis aandrukte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn wang tegen de wang van aangeefster heeft gewreven (eerste gedachtestreepje van het tenlastegelegde feit). De verklaring van aangeefster wordt op dit punt voldoende ondersteund door de verklaring van getuige [Getuige] , die heeft gezien dat verdachte aangeefster bij haar hoofd heeft vastgepakt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte rijdende bewegingen tegen het lichaam van aangeefster heeft gemaakt (tweede gedachtestreepje). Aangeefster verklaart in het aanvullend verhoor dat verdachte bovenop haar lag, maar dat zij niet zeker weet of verdachte tegen haar aan aan het rijden was omdat zij hem op dat moment van zich af probeerde te duwen. De verklaring van aangeefster vindt op dit punt verder geen steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht daarnaast niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar in de nek heeft gelikt (derde gedachtestreepje). Aangeefster heeft niet verklaard over deze handeling en uit het dossier blijkt dat enkel getuige [Getuige] dit zou hebben gezien, wat niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Het feit dat verdachte seksueel getinte opmerkingen naar aangeefster heeft gemaakt, dicht tegen haar aan is gaan staan en nadien is gebleken dat zijn broek open en afgezakt was, maken dat de handelingen van verdachte in dit geval als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wrijven met zijn wang tegen de wang van aangeefster naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moet worden als een handeling van seksuele aard die in de gegeven omstandigheden in strijd was met de sociaal-ethische norm. Dit is ook zo ervaren door aangeefster. De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte haar tot het dulden van deze ontuchtige handeling heeft gedwongen. Verdachte heeft aangeefster onverwachts benaderd. Hierdoor heeft hij voorkomen dat aangeefster weerstand kon bieden tegen de door hem verrichte handeling en heeft hij haar door deze feitelijkheid gedwongen om de handeling tegen haar wil te ondergaan. Voor wat betreft het tenlastegelegde geweld en de bedreiging met geweld zal verdachte partieel worden vrijgesproken.
Feit 2
Dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen heeft geuit vindt voldoende steun in de verklaring van getuige [Getuige] . Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de ten laste gelegde belediging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, nadat hij haar had aangerand en werd weggehaald, hete thee over haar heen heeft gegooid. Getuige [Getuige] heeft hierover verklaard dat hij verdachte heeft beetgepakt en toen zag dat hij de thee richting aangeefster gooide. De juistheid van de lezing van verdachte, namelijk dat de thee over aangeefster is heen gevallen omdat hij werd vastgepakt, valt op basis van de verklaring van getuige [Getuige] niet uit te sluiten. Er is verder in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om vast te stellen dat verdachte opzettelijk hete thee over aangeefster heen heeft gegooid. Verdachte zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op27 november 2021 te Breda, door een feitelijkheid, te weten door dicht tegen het lichaam van de hierna genoemde [Slachtoffer] te gaan staan en/of (na door die [Slachtoffer] (terug)geduwd te zijn) te blijven staan in de directe nabijheid van (het lichaam van) die [Slachtoffer] , [Slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten
- het wrijven met zijn, verdachtes, wang tegen de wang van voornoemde [Slachtoffer] ;
feit 2
op27 november 2021 te Breda opzettelijk [Slachtoffer] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar meermalen de woorden toe te voegen: "Bitch" en/of "Kankerhoer" en/of "Niet jou, jij bent kankerlelijk".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar kan worden verklaard.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 juli 2022 en het psychologisch rapport van 17 mei 2022 die over verdachte zijn opgemaakt. Aan beide onderzoeken heeft verdachte op geen enkele manier willen meewerken. Zowel de psycholoog als de reclassering hebben zich onthouden van een advies, waarbij de psycholoog om die reden niet heeft kunnen rapporteren over de toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank ziet hierdoor onvoldoende grond voor het oordeel dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en zij verwerpt daarom het verweer van de raadsman. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd om de zaak aan te houden zodat de rechtbank gebruik kan maken van de bevoegdheid ex artikel 509g Wetboek van Strafvordering om te bevelen dat verdachte wordt geobserveerd. Verdachte heeft niet meegewerkt aan de onderzoeken waardoor er maar beperkte informatie beschikbaar is, onder meer over de toerekenbaarheid. De officier van justitie acht zich hierdoor onvoldoende voorgelicht om een passende eis te kunnen formuleren. Mocht de rechtbank hieraan voorbij gaan dan vordert zij subsidiair aan verdachte om op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging, nu dit gelet op de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico de enige mogelijkheid is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich verzet tegen oplegging van TBS met dwangverpleging, omdat dat gelet op de ernst van de feiten een te verstrekkende maatregel is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanranden van aangeefster, die op dat moment aan het werk was bij de [Naam en afdeling instelling] waar verdachte verbleef. Hij was het niet eens met de aanwijzingen die hij van aangeefster kreeg en heeft haar vervolgens beledigd, intimiderende en seksueel getinte opmerkingen gemaakt en is tegen haar aan gaan staan en heeft haar aangerand. Dit zijn nare feiten, temeer omdat aangeefster op dat moment aan het werk was als zorgverlener en er was om verdachte hulp en zorg te bieden. Verdachte heeft door haar aan te randen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Voor aangeefster is het hele voorval een zeer onprettige en grensoverschrijdende ervaring geweest waarbij verdachte te ver is gegaan, hetgeen zij ook in haar aangifte heeft omschreven. Met zijn handelen heeft verdachte aangeefster, maar ook de andere aanwezige zorgmedewerkers een angstige en onveilige situatie bezorgd, wat een belemmering kan vormen in de verdere uitvoering van hun werk in de toekomst en daarmee ook de maatschappij als geheel raakt. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 31 maart 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. Bovendien liep verdachte in een proeftijd. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hier in het nadeel van verdachte rekening mee houden. Uit het strafblad blijkt verder dat hij op 22 februari 2022 door de politierechter is veroordeeld. De rechtbank houdt daarom in het voordeel van verdachte rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de rapportage van de psycholoog van 17 mei 2022. De psycholoog heeft gerapporteerd dat verdachte niet heeft meegewerkt en dat het daardoor niet mogelijk is eventuele psychopathologie vast te stellen. De psycholoog merkt wel op dat uit rapportages die in het verleden over verdachte zijn opgemaakt is gebleken dat bij verdachte sprake was van achtervolgings- en betrekkingsideeën alsmede van een psychotische stoornis. Uit die rapportages blijkt ook dat de intelligentie als zwakbegaafd wordt ingeschat en dat bij verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidstrekken.
Nu de psycholoog niet heeft geadviseerd over de mate waarin het tenlastegelegde aan verdachte kan worden toegerekend zal de rechtbank daarom zelf een oordeel geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Uit de rapportages blijkt dat verdachte een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis heeft. Verder blijkt uit het dossier dat de feiten zijn gepleegd op de High Intensive Care (de gesloten afdeling) van [Naam en afdeling instelling] , waar verdachte op dat moment verbleef met een zorgmachtiging. Aangeefster verklaart dat verdachte al vier keer eerder opgenomen is geweest dit jaar, al zeventien jaar bekend is bij de [Naam en afdeling instelling] en manisch bipolair is. De rechtbank ziet in dit alles redenen om aan te nemen dat verdachte ten tijde van de feiten aan een stoornis leed en deze van invloed is geweest bij het plegen van de feiten. De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat zij te weinig aanknopingspunten heeft om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Wel acht de rechtbank op grond van het voorgaande verdachte voor beide bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Tbs?
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd om tbs met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel weliswaar wordt voldaan, maar oordeelt dat het opleggen van de maatregel in dit geval disproportioneel is. Hoewel de rechtbank het gedrag van verdachte zorgelijk vindt en oog heeft voor het hoge recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet van zodanige aard zijn dat die het opleggen van deze ingrijpende maatregel rechtvaardigen. De rechtbank weegt daarnaast mee dat de feiten gepleegd zijn in november 2021, verdachte niet in voorlopige hechtenis is genomen en de rapportages, daterend uit mei 2022, bij de officier van justitie geen aanleiding hebben gegeven om actie te ondernemen, ondanks dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Verder is gebleken dat verdachte sinds het plegen van deze feiten opnieuw met politie en justitie in aanraking is geweest.
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen zal de rechtbank de behandeling van de zaak niet aanhouden om toepassing te geven aan de bevoegdheid die in artikel 509g van het Wetboek van Strafvordering is opgenomen, zoals door de officier van justitie was verzocht.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd voor de bewezenverklaarde feiten. Naast de hiervoor vermelde omstandigheden heeft zij bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op het reclasseringsadvies van 14 juli 2022. Gelet op de problematiek van verdachte wordt zowel over een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een taakstraf negatief geadviseerd. Over de financiële situatie van verdachte is niets bekend, waardoor er geen advies kan worden gegeven over een geldboete. Gelet op de ernst van de feiten en het zorgelijke gedrag van verdachte kan niet worden volstaan met enkel een voorwaardelijke straf. Al met al acht de rechtbank een geldboete van € 250,= passend en geboden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken aan verdachte op te leggen, om op die manier de ernst van het feit te benadrukken.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 januari 2021 heeft de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak met parketnummer 02-243569-20 verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Ten aanzien van deze voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf af te wijzen omdat toewijzing niet in verhouding zou staan tot de gevorderde tbs-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het echter niet passend de hele vordering toe te wijzen, gelet op het advies van de reclassering van 14 juli 2022 waaruit blijkt dat een gevangenisstraf zwaarwegende negatieve consequenties voor verdachte zal hebben. De rechtbank is van oordeel dat er evenwel een consequentie moet volgen voor het overtreden van de algemene voorwaarde. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van twee weken toewijzen en voor het overige afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 246 en 266 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2: eenvoudige belediging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 250,= (tweehonderdenvijftig euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
5 (vijf) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee jaar);
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van de politierechter Zeeland-West-Brabant, die bij vonnis d.d. 28 januari 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-243569-20, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 augustus 2022.