ECLI:NL:RBZWB:2022:4987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
02-223176-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige neef

Op 30 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige neef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de neef, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 augustus 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, die als geloofwaardig werden beschouwd, in overweging genomen. De verdachte ontkende de ontuchtige handelingen te hebben gepleegd, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij een schadevergoeding van in totaal € 1.429,76 werd toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 521,- voor de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/223176-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 augustus 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres]
raadsman: mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is de benadeelde partij, [benadeelde partij] in staat gesteld zijn slachtofferverklaring voor te dragen en is door mr. P. Doorakkers, advocaat te Dongen/Oosterhout, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte met zijn minderjarige neef ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl die neef aan zijn zorg en/of waakzaamheid is toevertrouwd geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De ontuchtige handelingen hebben bestaan uit
‘het naakt tegen elkaars lichaam aanliggen’en
‘het brengen van de hand van aangever naar de penis van verdachte.’De overige seksuele handelingen kunnen niet worden bewezen. De strafverzwarende omstandigheid wordt ook aangenomen, inhoudende dat aangever aan de zorg en waakzaamheid van verdachte is toevertrouwd. Het Openbaar Ministerie gaat uit van de verklaring van aangever [benadeelde partij] die als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden beschouwd. De aangever heeft zijn verklaring bij familieleden herhaald en niet verder ingevuld of aangedikt. De verschillende verklaringen die verdachte heeft afgelegd tegenover zijn familie leveren voldoende steunbewijs op voor de aangifte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Op de eerste plaats heeft aangever verklaard over feiten die zich meer dan tien jaar geleden zouden hebben afgespeeld. Het geheugen van aangever daarover kan zijn aangetast. Op de tweede plaats leveren de verklaringen van de getuigen geen steunbewijs op, aangezien zij allen verklaren over hetgeen aangever hen heeft verteld. Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. Hij erkent alleen dat de situaties die aangever beschrijft, zoals een erectie of een natte droom, kunnen hebben plaatsgevonden nu dit de normale seksuele ontwikkeling van een puber betreft. Verdachte heeft daar zelf echter geen rol bij gespeeld. De conclusie is dan ook dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat niet alle ten laste gelegde gedragingen, ontuchtige handelingen opleveren zoals wordt bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit geldt in ieder geval voor de situatie, waarbij aangever heeft verklaard dat hij tijdens het autorijden op schoot van verdachte heeft gezeten en daarbij diens stijve penis tegen zich aangeduwd heeft gevoeld. De rechtbank is van oordeel, met de officier van justitie, dat er in dit geval geen sprake is van een ontuchtige context. Voor zover al bewezen zou kunnen worden dat verdachte deze handeling heeft begaan, is de rechtbank er niet van overtuigd dat hij daarbij een seksuele bedoeling heeft gehad. Het enkele feit dat aangever deze situatie als seksueel grensoverschrijdend heeft ervaren, betekent niet dat de rechtbank ook zonder meer een seksuele intentie uit de handeling van verdachte kan afleiden.
Daarnaast heeft de aangever voorvallen omschreven waarbij zowel hij de (stijve) penis van verdachte heeft aangeraakt, alsook de (stijve) penis van aangever door verdachte is vastgehouden. De rechtbank neemt in acht dat aangever heeft verklaard dat hij bij deze voorvallen is ontwaakt uit zijn slaap en hij dus niet heeft gezien hoe deze situaties zijn ontstaan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte deze ontuchtige handelingen heeft veroorzaakt.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de eerste, de tweede en de vijfde ten laste gelegde seksuele handeling.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
[benadeelde partij] heeft aangifte gedaan tegen verdachte omdat hij door hem seksueel is misbruikt tussen 2008 en 2010. Dit seksueel misbruik heeft volgens aangever onder meer bestaan uit het gedwongen naakt moeten slapen bij verdachte in zijn bed. Verdachte zou op die momenten aan de onderbroek van aangever hebben getrokken en ‘op een smekende manier’ aangever hebben gevraagd om zich uit te kleden en naakt tegen elkaar aan te liggen. Aangever heeft dat geweigerd en geprobeerd om verdachte weg te duwen. Verdachte is toch doorgegaan en heeft achter aangever gelegen in een houding die aangever als ‘
lepeltje-lepeltje’ omschrijft.
De verklaring van aangever vindt steun in de getuigenverklaring van zijn nichtje ( [getuige] ), tevens dochter van verdachte. Deze getuige kan zich herinneren dat verdachte en aangever bij elkaar in bed hebben geslapen. Volgens deze getuige is verdachte, rondom het tijdstip waarop de beschuldiging van aangever bekend geworden is, naar haar toegekomen. Verdachte heeft op dat moment gezegd dat hij een misdaad zou hebben begaan, waardoor hij mogelijk naar de gevangenis moet.
Nadat aangever verdachte heeft geconfronteerd met het verwijt van seksueel misbruik, heeft verdachte via Whatsapp zijn excuses gemaakt. Verdachte heeft daarnaast in een telefoongesprek met aangever gezegd dat hij aangever gelooft en dat het waar is. Verdachte heeft bij zijn ouders, in een opgenomen gesprek, ook verklaard dat het verhaal van aangever de waarheid is. Verdachte zegt daar andermaal dat hij aangever gelooft, omdat hij zoiets niet verzint en er geen ruzie of andere reden is om dit te verzinnen.
Het oordeel van de rechtbank
De aangifte vindt in belangrijke mate bevestiging in de Whatsapp-berichten met verdachte, het telefoongesprek tussen verdachte en aangever en het opgenomen gesprek bij de ouders van verdachte. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
Ter zitting heeft verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd ontkend. Volgens verdachte moet de inhoud van de opgenomen en uitgewerkte gesprekken zo worden opgevat dat hij daarin excuses heeft aangeboden voor het drank- en drugsgebruik van destijds. Hij zou hebben bedoeld te zeggen dat hij aangever gelooft, voor zover het normale seksuele ervaringen betreft die voorkomen in de pubertijd, zoals een seksueel getinte droom of een erectie. Verdachte heeft daarbij echter geen rol gespeeld en de beschreven voorvallen zijn door aangever ten onrechte als seksueel misbruik geïnterpreteerd omdat zij soms naast elkaar sliepen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte komt voor het eerst op zitting met deze uitleg, terwijl hij in het politieverhoor heeft verklaard dat hij zich de voorvallen ofwel niet kan herinneren, ofwel geen
‘welles/nietes-verhaal’heeft willen creëren en daarom maar aan
‘damage control’heeft gedaan. Bovendien heeft verdachte tegenover zijn dochter verklaard dat hij een misdrijf heeft gepleegd, waarvoor hij misschien de gevangenis in moet. Deze verklaring valt niet te rijmen met de hiervoor omschreven uitleg van verdachte ter zitting.
De conclusie is dan ook dat het ten laste gelegde feit - zoals hierna vermeld - wettig en overtuigend bewezen is.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 juni 2010, te Oosterhout, meermalen, met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het:
- trekken aan de onderbroek van voornoemde [benadeelde partij] en/of
- met zijn, verdachtes, naakte lichaam tegen het naakte lichaam van voornoemde
[benadeelde partij] aan gaan liggen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode tussen 1 januari 2008 en 3 juni 2010 meermalen schuldig gemaakt aan ontucht, als oom ten opzichte van zijn minderjarige neef, door aan diens onderbroek te trekken en naakt tegen elkaar aan te liggen in bed. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze gedragingen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. De verdachte heeft met zijn handelen de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van een puber schade toegebracht. Het slachtoffer heeft in zijn schriftelijke verklaring, die ter zitting is voorgelezen, laten weten welke gevoelens van pijn, verdriet en schaamte hij hierdoor heeft ervaren. Verdachte heeft daar kennelijk nimmer bij stilgestaan en alleen zijn eigen bevrediging vooropgesteld. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen van zijn neef in hem als oom heeft geschaad, terwijl de zorg en waakzaamheid door anderen aan hem is toevertrouwd geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat onder meer rekening gehouden met de omstandigheid dat het een feit betreft van langere tijd geleden. Er is in onderhavig geval geen sprake geweest van een vorm van seksueel binnendringen. De bewezen feiten hebben zich wel bij herhaling voorgedaan over een relatief lange pleegperiode van meer dan twee jaar.
Daarnaast neemt de rechtbank de straffen in overweging die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Verder is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voor enig misdrijf. De artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing. Voorts heeft de rechtbank meegenomen dat verdachte in onderhavige zaak twee dagen in voorarrest heeft verbleven.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast dient verdachte een taakstraf te verrichten van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

7.De benadeelde partij

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat de vordering tot schadevergoeding integraal moet worden toegewezen, met uitzondering van de schade die zou zijn geleden als gevolg van de studievertraging, nu er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen deze schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding integraal moet worden afgewezen, gelet op de vrijspraak die is bepleit.
De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een vergoeding van schade voor in totaal een bedrag van € 7.771,90,-. De materiële schade bestaat uit een bijdrage van het eigen risico voor medische zorg (€ 265,50,-), reiskosten psycholoog (€ 164,16,-), reiskosten zitting (€ 521,-), een misgelopen bonus van [naam] (€ 722,72,-), verloning van werk (€ 498,48,-), kosten studie en studieschuld (€ 2.721,59,-) en de kosten van dienstverlening door een Orthomoleculair Therapeut (€ 278,35,-). Daarnaast is een vergoeding van immateriële schade gevorderd voor een bedrag van € 2.600,-. Er zijn, ter onderbouwing van de schade, producties bijgevoegd. Tot slot is gevraagd om de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank over het toegewezen materiele deel van de vordering
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank, voor wat betreft het materiële deel, toewijsbaar tot een bedrag van € 429,76. Dit bedrag bestaat uit de vergoeding van het eigen risico van medische zorg en uit een tegemoetkoming voor de reiskosten voor het bezoek aan de psycholoog.
Het oordeel van de rechtbank over het toegewezen immateriële deel van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding voor een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toepassen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het voormelde toegekende schadebedrag (€ 1.429,76,-). Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Vergoeding van proceskosten
De rechtbank beschouwt de gevorderde reiskosten vanuit Gran Canaria naar de zitting, die als materiële schadepost zijn opgenomen, als een verzoek tot vergoeding van proceskosten. De rechtbank acht dit bedrag integraal toewijsbaar, nu deze kosten noodzakelijk gemaakt moesten worden door de benadeelde partij om de zitting bij te wonen. De verdachte wordt dan ook veroordeeld tot betaling van € 521,- ter vergoeding van de proceskosten.
Het oordeel van de rechtbank over het niet toegewezen deel van de vordering
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat, de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de gevorderde schadebedragen zouden kunnen leiden, onvoldoende onderbouwd zijn. Uit de meegezonden salarisstrook en arbeidsovereenkomst kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een bonus of een salaris dat niet is uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat (de omvang van) deze beweerdelijke schade niet uit de toelichting en bijlagen naar voren is gekomen. Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor studiekosten kan onvoldoende worden afgeleid of, en zo ja in hoeverre, het bewezenverklaarde handelen heeft geleid tot een studievertraging en de kosten die daarmee samenhangen. De noodzaak van de benadeelde partij om zich te wenden tot een Orthomoleculair Therapeut, in relatie tot het bewezenverklaarde feit, is onvoldoende gebleken. Tot slot is de gevorderde immateriële vergoeding, zoals eerder overwogen, begroot op € 1.000,- waardoor € 1.600,- thans niet voor toewijzing in aanmerking komt. De benadeelde partij zal voor het niet toegewezen (materiële en immateriële) deel niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen, waarvan 58 (achtenvijftig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] een bedrag van in totaal € 1.429,76,-, waarvan € 429,76,- aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade;
- Het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juni 2010 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt als proceskosten (de kosten voor de reis vanuit Gran Canaria naar de zitting) voor een bedrag van € 521,-;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 1.429,76,- te betalen;
- het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juni 2010 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 24 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 augustus 2022.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.