ECLI:NL:RBZWB:2022:4986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
02-059416-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van vijf kilogram cocaïne met bestemming naar het buitenland

Op 30 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van vijf kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, werd op 9 maart 2022 aangehouden bij een tankstation in Zevenbergschen Hoek, waar in zijn voertuig een verborgen ruimte met cocaïne werd aangetroffen. Tijdens de zitting op 16 augustus 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugs in zijn auto.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging zorgvuldig gewogen. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de cocaïne en stelde dat hij de auto van zijn vader had geleend voor een bezoek aan een vriend. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien de omstandigheden van de reis en het feit dat hij de enige inzittende van het voertuig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, voor het handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van de handel in cocaïne voor de volksgezondheid en de samenleving. De in beslag genomen cocaïne werd verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, en de rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/059416-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 augustus 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Middelburg
raadsman: mr. L de Leon, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 augustus, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer, dan wel het vervoer, van vijf kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De ontkennende verklaring van verdachte dient buiten beschouwing te worden gelaten, nu deze verklaring onbetrouwbaar en niet (geheel) verifieerbaar is. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verdachte wel degelijk wetenschap heeft gehad van de vijf kilogram cocaïne in de verborgen ruimte en dus opzettelijk heeft geopereerd. Er is ook aan het vereiste van beschikkingsmacht voldaan aangezien verdachte de enig inzittende was, te weten de bestuurder van de auto. Tot slot heeft verdachte erkend dat hij onderweg zou zijn naar België met de auto waarin de verdovende middelen lagen. De verlengde uitvoer kan daarmee bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, waardoor verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe is bepleit dat verdachte van meet af aan heeft ontkend. Hij heeft op geen enkele wijze op de hoogte kunnen zijn van de verborgen ruimte in de auto waarin verdovende middelen lagen opgeslagen. De uitgelezen telefoontoestellen en het dactyloscopisch onderzoek hebben niet enig belastend bewijs voor verdachte opgeleverd. De autorit naar België werd afgelegd omdat verdachte daar woont, maar is niet bedoeld geweest om de cocaïne naar het buitenland te transporteren. Bovendien wordt de verklaring van verdachte gedeeltelijk bevestigd door de verklaring van [naam 1] . Het opzet, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt op de ten laste gelegde gedragingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenOp 9 maart 2022 wordt door verbalisanten bij een tankstation in Zevenbergschen Hoek een Belgisch voertuig, een Mercedes met het kenteken [kenteken] , staande gehouden. Het voertuig wordt bestuurd door verdachte. De verbalisanten doorzoeken, na toestemming, het voertuig en treffen in de rechter wielkast een verborgen ruimte aan. In deze ruimte bevinden zich in tape verpakte rechthoekige blokken. Uit het forensisch onderzoek en het onderzoek door het NFI blijkt dat deze blokken cocaïne bevatten. Het totale netto gewicht bedraagt 5 kilogram. Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit Schiedam met als bestemming Brussel heeft gereden en dat hij niet wist dat er een verborgen ruimte in de auto zat waar cocaïne in heeft gelegen.
De verklaring van verdachte nader beschouwd
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 maart 2022 naar Schiedam is gereden om daar vervolgens twee uur op bezoek te gaan bij een zekere [naam 2] om te kijken hoe het met hem ging. [naam 2] is de zoon van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is een vriend van de vader van verdachte. Verdachte heeft een eigen auto maar heeft voor dit bezoek de Mercedes van zijn vader geleend. Verdachte heeft in Schiedam met [naam 1] diens kinderen opgehaald. Daarbij is de auto van [naam 1] gebruikt. Verdachte zou vervolgens op de kinderen [naam 1] hebben gelet, terwijl [naam 1] een boodschap deed. [naam 1] heeft daarvoor de auto van verdachte gebruikt en zou na een uur zijn teruggekomen. Hoewel [naam 2] toen nog niet was verschenen, heeft verdachte besloten om weer huiswaarts naar Brussel te rijden.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Dat verdachte op een doordeweekse dag (op woensdag 9 maart 2022), zonder afspraak, in totaal 324 kilometer zou willen gaan rijden enkel om voor twee uur een spontaan bezoek af te leggen bij de hem enigszins bekende [naam 2] is een handelswijze waar men over het algemeen niet toe over zou gaan. Het risico dat hij [naam 2] niet zou treffen door onaangekondigd langs te gaan, is reëel en verdachte heeft langer moeten reizen dan dat het bezoek heeft geduurd. Bovendien is het opmerkelijk dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij niet weet op welk adres [naam 2] woont maar dat hij wel de route kent. Verder is het vreemd dat verdachte de achternaam van [naam 2] en zijn vader niet kent en dat hij evenmin kan aangeven hoe vaak hij hen eerder heeft bezocht. De verklaring van verdachte dat hij een alledaags bezoek aan [naam 2] heeft willen brengen, is daarmee onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig.
Verdachte heeft niet kunnen verklaren waarom [naam 1] de auto van verdachte heeft gebruikt voor een boodschap, terwijl [naam 1] de beschikking had over een eigen auto, waarmee eerst ook diens kinderen zijn opgehaald. Het is niet voor de hand liggend dat daarna de auto van verdachte gebruikt moest worden voor het doen van een boodschap. Bovendien wordt de verklaring van verdachte weersproken door de verklaring van [naam 1] zelf, die verklaart dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van de auto van verdachte en zelf een auto heeft. Volgens [naam 1] is verdachte zelf, in verband met een afspraak, na enige tijd weggegaan.
Tenslotte betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen er wordt vervoerd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen (gelet op de (zeer) grote waarde daarvan) het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Dat door een ander gebruik is gemaakt van verdachte als onwetende koerier is bovendien ook geen sprake, nu verdachte niet op verzoek van een ander maar kennelijk op eigen initiatief de reis naar Schiedam heeft gemaakt.
ConclusieGelet op het vorenstaande hecht de rechtbank aan de verklaring van verdachte geen waarde is. Uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in het voertuig. Omdat verdachte het voertuig heeft bestuurd en de enig inzittende is van de auto, heeft hij ook de beschikkingsmacht gehad over de cocaïne. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte met het vereiste opzet heeft gehandeld.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
De verlengde uitvoer van verdovende middelen
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat verdachte in de richting van België is gereden en verdachte zelf heeft verklaard dat hij naar België onderweg zou zijn.
Hieruit volgt dat verdachte de verdovende middelen in de auto heeft vervoerd met het buitenland als bestemming. Daarmee is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 maart 2022 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 5 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd maar aangegeven dat verdachte met onmiddellijke ingang in vrijheid moet worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van vijf kilogram cocaïne. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs is een ernstig feit en voor een dergelijk transport van verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet worden doorgaans zware straffen opgelegd. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en sterk verslavend kan zijn. Door de uitvoer hiervan naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen aldaar en daarmee de omvang van die handel in groot verband in stand gehouden. Daarnaast veroorzaakt de consumptie van deze vorm van harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Dergelijke misdrijven leiden immers vaak ook tot andere vormen van vermogenscriminaliteit of geweldsdelicten. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd. Hij heeft geen verantwoording willen nemen voor het bewezenverklaarde feit door hierover geen (volledige) openheid van zaken te geven. Voor een andere straf dan een gevangenisstraf ziet de rechtbank geen ruimte.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het uitvoeren van cocaïne, bij een hoeveelheid tussen de 4.000 en 5.000 gram, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken voor overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Verder blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte dat hij niet eerder voor zulke strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen. Verder neemt de rechtbank in overweging dat er sprake is van één autorit en dat dit, nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, als een op zichzelf staand incident moet worden beschouwd. Daarnaast geldt, hoewel de rol van verdachte onduidelijk is, dat er geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat zijn betrokkenheid verder reikt dan het enkel vervoeren van cocaïne naar het buitenland.
Gelet op de aard en ernst van het misdrijf, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

7.Het beslag

Op de beslaglijst staan de vijf blokken cocaïne vermeld met goednummer G2437762 die bij verdachte in beslag zijn genomen. Uit het dossier is echter naar voren gekomen dat verdachte al tijdens zijn verhoor bij de politie, op 10 maart 2022, afstand heeft gedaan van deze hoeveelheid cocaïne. Met betrekking tot deze blokken cocaïne bevindt zich ook een door verdachte en politie ondertekende afstandsverklaring in het dossier. De rechtbank zal dan ook geen beslissing meer hoeven nemen op het beslag dat hierop betrekking heeft.
7.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (de plastic zakjes) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor het handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Het plastic verpakkingsmateriaal waarmee de cocaïne bijeengehouden is betreft een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan, waardoor het voor een verbeurdverklaring in aanmerking komt.
7.2
De onttrekking aan het verkeerBij het onderzoek naar het ten laste gelegde feit is beslag gelegd op een partij cocaïne van 5 kilogram, waarvan vijfmaal een aantal gram naar het NFI is verzonden voor onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat deze stoffen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen stoffen (de diverse eenheden cocaïne) zullen worden onttrokken aan het verkeer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33a, 33b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, aanhef, sub A juncto artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
*
een plastic zakje (kenmerk: G2438062);* een plastic zakje (kenmerk: G2438064);* een plastic zakje (kenmerk:G2438065);
* een plastic zakje (kenmerk:G2438066);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 2,68 gram cocaïne (kenmerk: G2437997);
* 2,83 gram cocaïne (kenmerk: G2438001);
* 2,93 gram cocaïne (kenmerk: G2438003);
* 2,45 gram cocaïne (kenmerk: G2438004);
* 3,52 gram cocaïne (kenmerk: G2438005).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 augustus 2022.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.