ECLI:NL:RBZWB:2022:4984
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake inburgeringstermijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor verlenging van de inburgeringstermijn, welke door de minister op 22 november 2021 was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar op 14 januari 2022 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 23 mei 2022 heeft de minister aangegeven dat hij bereid was om de inburgeringstermijn alsnog te verlengen, wat leidde tot het intrekken van het beroep door verzoekster, met een verzoek om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister heeft aangegeven de proceskosten voor de bezwaar- en beroepsprocedure te willen vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.300,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank de minister verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.