In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere op zijn verzoek om handhaving van maatwerkvoorschriften, ingediend op 12 oktober 2021. Eiser heeft op 20 januari 2022 beroep ingesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld.
De rechtbank constateert dat verweerder op 16 maart 2022 alsnog heeft beslist op het verzoek om handhaving. Echter, de rechtbank moet beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen, wat alleen kan als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn was overschreden.
De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de ingebrekestelling op 16 december 2021 is ontvangen en er meer dan 42 dagen zijn verstreken. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2022, maar de rechtbank verwijst dit beroep naar verweerder ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.