ECLI:NL:RBZWB:2022:4981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om handhaving van maatwerkvoorschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere op zijn verzoek om handhaving van maatwerkvoorschriften, ingediend op 12 oktober 2021. Eiser heeft op 20 januari 2022 beroep ingesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld.

De rechtbank constateert dat verweerder op 16 maart 2022 alsnog heeft beslist op het verzoek om handhaving. Echter, de rechtbank moet beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen, wat alleen kan als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn was overschreden.

De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de ingebrekestelling op 16 december 2021 is ontvangen en er meer dan 42 dagen zijn verstreken. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2022, maar de rechtbank verwijst dit beroep naar verweerder ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 12 oktober 2021 om handhaving van de aan Plus Supermarkt opgelegde maatwerkvoorschriften.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor verzoek om handhaving was verstreken voordat eiser op 20 januari 2022 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 16 maart 2022 alsnog beslist op het verzoek om handhaving. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiser de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiser heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 12 oktober 2021.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft eiser rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook kennelijk gegrond.
Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat verweerder de hoogte van de dwangsom al heeft vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 16 december 2021 bij verweerder is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Beroep tegen besluit van 16 maart 2022
Eiser heeft bij brief van 11 april 2022 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 16 maart 2022. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van het verzoek om handhaving nog onvoldoende tussen verweerder en eiser zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 16 maart 2022 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 16 maart 2022 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.