ECLI:NL:RBZWB:2022:4980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een verzoeker die in beroep is gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het primaire besluit, genomen op 21 oktober 2020, betrof de invordering van een bedrag van € 12.000,-, de oplegging van een nieuwe last onder dwangsom van € 20.000,- en de afwijzing van een verzoek om bestuursdwang. Het bezwaar van de verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 maart 2021. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, maar trok dit beroep in na de conclusie van verweerder in het verweerschrift van 5 januari 2022, waarin werd gesteld dat de vordering van € 12.000,- per 21 oktober 2021 verjaard was.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van verzoeker om vergoeding van de proceskosten. Verweerder gaf aan bereid te zijn de proceskosten te voldoen, mits dit leidde tot sluiting van het dossier. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.

De rechtbank heeft in haar beslissing verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 26 augustus 2022, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak. Verzoeker heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van 6 weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten om 1) tot invordering van een bedrag van € 12.000,- over te gaan, 2) een nieuwe last onder dwangsom van € 20.000,- op te leggen en 3) het verzoek om toepassing van bestuursdwang (ingediend namens de buren van verzoeker) af te wijzen
In het besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het verweerschrift van 5 januari 2022 komt verweerder tot de conclusie dat de vordering van € 12.000,- per 21 oktober 2021 verjaard is.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat niet is komen vast te staan dat het bestreden besluit onrechtmatig is, maar dat zij bereid zijn om de proceskosten te voldoen indien dat leidt tot sluiting van het dossier.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Nu verweerder heeft aangeven bereid te zijn de proceskosten te voldoen als het dossier daarmee gesloten wordt, wordt het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.