ECLI:NL:RBZWB:2022:4979
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in WIA-uitkeringszaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Heek, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin zijn WIA-uitkering over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 mei 2021 definitief was vastgesteld en een bedrag van € 2.460,80 aan te veel verstrekte voorschotten werd teruggevorderd. Verweerder had het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard in een besluit van 26 november 2021. Na een nieuw primaire besluit op 4 februari 2022, waarin de WIA-uitkering over een andere periode opnieuw werd vastgesteld, trok verzoeker zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder stemde in met een vergoeding van één punt voor het indienen van het beroepschrift, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder (deels) tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker en dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast wees de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.