ECLI:NL:RBZWB:2022:4974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
21/4623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens onjuiste gebiedscode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 25 juli 2021 een verkeerde gebiedscode had gebruikt bij het betalen van parkeergeld. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag van € 67,30 terecht is opgelegd, maar dat de heffingsambtenaar een onjuiste wettelijke term heeft gebruikt door het bezwaar van belanghebbende 'ongegrond' te verklaren in plaats van 'gegrond'. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart het bezwaar alsnog gegrond en kent een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe. De rechtbank handhaaft echter de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4623
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland (gemeente Veere), de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar met dagtekening 7 oktober 2021, verzonden op 11 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig is om een uitspraak te doen en aan partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. De heffingsambtenaar heeft ingestemd met het achterwege laten van een zitting. Omdat belanghebbende niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 23 augustus 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Op 25 juli 2021 omstreeks 11:35 uur stond belanghebbendes auto, een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] , geparkeerd aan het Oranjeplein in Veere. Het Oranjeplein ligt in een zone waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald naar een tarief van € 5,20 per uur (hierna ook: het hoge uurtarief). Om parkeergeld te betalen maakt belanghebbende gebruik van een mobiel betaalsysteem. Belanghebbende heeft bij het parkeren een verkeerde gebiedscode gebruikt, namelijk de gebiedscode voor de ook in Veere gelegen Gedempte Haven. Voor het parkeren in de gebiedscode voor de Gedempte Haven moet parkeerbelasting worden betaald naar een tarief van € 3,20 per uur (hierna ook: het lage uurtarief).
2.2.
Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd heeft een parkeercontroleur vastgesteld dat belanghebbende geen parkeergeld heeft betaald voor de gebiedscode geldend voor het Oranjeplein. Naar aanleiding daarvan heeft hij aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 70,50, bestaande uit een bedrag van € 5,20 aan parkeerbelasting (het hoge uurtarief) en € 65,30 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag verminderd met het door belanghebbende betaalde lage uurtarief (€ 3,20), resulterend in een naheffingsaanslag van € 67,30 (€ 70,50 minus € 3,20). Met dagtekening 15 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar de vermindering (€ 3,20) aan belanghebbende terugbetaald.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag, zoals deze uiteindelijk is vastgesteld (te weten op € 67,30), terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De naheffingsaanslag
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de reeds verminderde naheffingsaanslag (zie 3.1) terecht aan belanghebbende is opgelegd. In zoverre is het beroep ongegrond. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de heffingsambtenaar bij het doen van uitspraak op bezwaar een onjuiste wettelijke term heeft gebruikt door belanghebbendes bezwaar ‘ongegrond’ te verklaren in plaats van ‘gegrond’. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat zij wel parkeerbelasting heeft betaald, hoewel naar het lage in plaats van naar het hoge uurtarief. Er is geen sprake van opzettelijk niet voldoen van parkeerbelasting. Naar haar mening moet de naheffingsaanslag daarom worden vernietigd. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet en overweegt daartoe als volgt. Allereerst is geen sprake van een parkeerboete, maar van een naheffing van niet betaalde parkeerbelasting verhoogd met kosten. Beoordeling van de mate van schuld of verwijtbaarheid speelt derhalve geen rol bij de beoordeling. In de Gemeentewet is aan de gemeente de bevoegdheid gegeven om ter zake van het parkeren parkeerbelasting te heffen [1] en naheffingskosten in rekening te brengen [2] . Verder geldt dat belanghebbende er zelf voor heeft gekozen om parkeerbelasting te voldoen door middel van een mobiel betaalsysteem. Het is vaste rechtspraak dat het gebruik van een mobiel betaalsysteem en het daarbij aanmelden voor een verkeerde gebiedscode, voor rekening en risico zijn van de parkeerder [3] . Er is geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
3.4.
De hoogte van de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag vloeit voort uit de Gemeentewet en de geldende verordening Parkeerbelastingen gemeente Veere 2021 (hierna: de verordening) en is daarmee in overeenstemming. De terugbetaling op 15 oktober 2021 (zie 2.3) heeft dan ook terecht plaatsgevonden. De heffingsambtenaar had namelijk naast de kosten van de naheffingsaanslag (€ 65,30) enkel de te weinig betaalde parkeerbelasting mogen naheffen [4] . Waarbij deze te weinig betaalde parkeerbelasting in beginsel wordt berekend over de parkeerduur van een uur [5] .
In dit geval had de heffingsambtenaar aanvankelijk echter ten onrechte het volledige voor het Oranjeplein geldende hoge uurtarief (€ 5,20) nageheven, zonder daarbij rekening te houden met het al door belanghebbende betaalde lage uurtarief (€ 3,20) [6] . De door de heffingsambtenaar in bezwaar verleende vermindering (€ 3,20) leidt ertoe dat per saldo, behoudens de kosten van de naheffingsaanslag (€ 65,30), terecht alleen de te weinig betaalde parkeerbelasting (€ 5,20 - € 3,20 = € 2) van belanghebbende is nageheven. De stelling van de heffingsambtenaar dat gelet op de feitelijke parkeerduur niet uitgesloten kan worden dat teveel parkeergeld is teruggegeven, maakt dat niet anders. Belanghebbende wordt door de wet beschermd tegen het scenario dat hij door het voeren van een gerechtelijke procedure in een nadeliger positie geraakt (verbod van reformatio in peius).
De uitspraak op bezwaar
3.5.
Nu de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar, terecht, heeft verminderd heeft hij bij het doen van uitspraak op bezwaar een verkeerde wettelijke term gebruikt. Omdat hij door de naheffingsaanslag te verminderen gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaar tegemoet is gekomen, had hij haar bezwaar namelijk ‘gegrond’ moeten verklaren in plaats van ‘ongegrond’ en had hij belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase moeten toekennen. Gelet op dit formele gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar daarom vernietigen, het bezwaar alsnog gegrond verklaren en belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekennen.
3.6.
Wat betreft de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase geldt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende zich in de bezwaarfase heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde en dat zij ervan heeft afgezien in de bezwaarfase te worden gehoord. De voor de bezwaarfase te vergoeden kosten zijn daarom op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 265 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1). Overige kosten die op grond van het Besluit vergoed kunnen worden, zijn niet gesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep gegrond (zie 3.5). De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart het bezwaar alsnog ‘gegrond’, kent een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe, maar handhaaft de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag (zie 3.3 en 3.4).
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft in de beroepsfase geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar gegrond, maar handhaaft de naheffingsaanslag van € 67,30;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 265;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
(De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet
2.artikel 234 vijfde lid van de Gemeentewet
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 6 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1209, Rechtbank Noord-Nederland 12 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1672 en Rechtbank Den Haag 3 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1831.
4.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 21 november 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5293.
5.Artikel 234, derde lid van de Gemeentewet.
6.Artikel 20 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen