Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
de minister van Justitie en Veiligheid, de minister.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 september 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had een waarde-beschikking voor het jaar 2020 vastgesteld op € 223.000 voor een appartement dat belanghebbende huurt. Belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de woning maximaal € 182.000 waard is. De rechtbank behandelt het geschil over de WOZ-waarde, waarbij de ligging van de woning en de waarde van de berging centraal staan. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite waarde niet te hoog is. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast op € 210.000, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding en proceskosten aan belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en past de WOZ-waarde aan.