In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot verbetering van een echtscheidingsbeschikking uit 2017. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.A. Verhaard, verzocht de rechtbank om de beschikking van 3 maart 2017 te herstellen, omdat zij meende dat er een kennelijke vergissing was gemaakt. De vrouw stelde dat de rechtbank destijds alleen het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan had aangehecht, terwijl deze in de beschikking opgenomen hadden moeten worden.
De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars, heeft niet gereageerd op het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter die de oorspronkelijke beschikking heeft gegeven inmiddels is gedefungeerd, en dat de huidige rechter de zaak behandelt. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw opgevat als een verzoek tot verbetering van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Na beoordeling van de zaak concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een kennelijke schrijffout of rekenfout die voor eenvoudig herstel in aanmerking komt. De rechtbank wijst erop dat de vrouw destijds alleen had verzocht om het convenant en het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten, en niet om deze in de beschikking op te nemen. De rechtbank oordeelt dat de procedure ex artikel 31 Rv niet geschikt is voor het bewerkstelligen van de door de vrouw gewenste opname van het convenant en het ouderschapsplan in de beschikking. Daarom wijst de rechtbank het verzoek af.