Op 26 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 22 april 2022. De opposante had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 5 september 2021 tegen een besluit van 12 augustus 2021 over de toekenning van huishoudelijke hulp. De rechtbank verklaarde het beroep op 22 april 2022 niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een verbeurde dwangsom af. Hierop heeft de opposante verzet ingesteld, maar heeft zij niet verzocht om een zitting.
De verzetrechter heeft het verzoek van de opposante om het verzet te kortsluiten met een ander beroep afgewezen, omdat er een ander toetsingskader van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat er ten tijde van de ingebrekestelling geen sprake was van een situatie waarin het college in gebreke was. De verzetrechter heeft vastgesteld dat de opposante onvoldoende procesbelang had bij haar verzetgronden, omdat de beslistermijn van zes weken inmiddels was verstreken en verweerder op het bezwaar had beslist.
De rechtbank heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard en verweerder opgedragen het door de opposante betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.