ECLI:NL:RBZWB:2022:4949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
02/114111-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreigingen, huisvredebreuk, laster en vernieling door verminderd toerekeningsvatbare verdachte met bipolaire stoornis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2022, stond een verdachte terecht die beschuldigd werd van bedreigingen, huisvredebreuk, laster en vernieling. De verdachte, geboren in 1974, werd vertegenwoordigd door raadsman mr. C. van Aken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 augustus 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis de aanklacht presenteerde. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder bedreiging van de ex-partner, vernieling van eigendommen, huisvredebreuk en lasterlijke uitlatingen op sociale media.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, als gevolg van een bipolaire stoornis, en dat dit invloed had op haar gedrag ten tijde van de feiten. De rechtbank achtte enkele feiten bewezen, waaronder bedreiging en laster, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, zoals de vernieling en huisvredebreuk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was.

De strafoplegging bestond uit een deels voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de ex-partner. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, en concludeerde dat een gevangenisstraf niet op zijn plaats was. De uitspraak benadrukte de impact van de feiten op de slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/114111-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 augustus 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging (feiten 1, 2, 3 en 11), vernieling en/of beschadiging (feiten 4, 9 en 10), huisvredebreuk (feit 5) en smaadschrift/laster (feiten 6, 7 en 8).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen en heeft daarvoor vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie acht de feiten 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de desbetreffende aangiften en de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van deze feiten, afgelegd bij de politie of ter terechtzitting. Feit 9 acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen ondanks de ontkenning van verdachte. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Tot slot acht de officier van justitie feit 11 wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de ondersteunende verklaring van de moeder van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 2, 3, 5 en 6 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich voor de bewezenverklaring van de feiten 7, 8, 10 en 11 ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de bij die feiten gemaakte opmerkingen:
voor de feiten 7 en 8 geldt dat de gedane uitlatingen door verdachte op social media geen lasterlijke uitlatingen betreffen, maar slechts mededelingen dat verdachte niet op de hoogte wordt gehouden van het welzijn van haar zoon. Dergelijke uitlatingen dienen gezien te worden als schreeuw om hulp en zijn als zodanig niet te kwalificeren als laster of smaad.
Bij de feiten 10 en 11 geldt dat verdachte op dat moment in een manische periode verkeerde, waardoor haar gedrag in dat perspectief geplaatst moet worden. Bovendien dient getuige [getuige 2] (feit 11) gezien te worden als een partijgetuige van aangever.
Over de feiten 1, 4 en 9 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en zij verzoekt verdachte van deze feiten vrij te spreken.
Bij feit 1 is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte dat de boodschap haar ex-partner en dochter zou bereiken noch van het opwekken van redelijke vrees als gevolg van die boodschap.
Bij feit 4 is niet komen vast te staan dat er door toedoen van verdachte daadwerkelijk schade is toegebracht aan de poort en/of de lamp van aangeefster. Verdachte heeft immers ontkend iets vernield te hebben en foto’s van vernielde goederen ontbreken in het dossier.
Ten aanzien van feit 9 geldt dat verdachte zich het feit niet kan herinneren en niet met zekerheid is komen vast te staan wie de dader is. Getuige [getuige 1] speekt enkel van een “blonde vrouw”. Er is door de politie geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte dat dit haar vriendin [naam 1] kon zijn, die ook blond haar heeft en op dat moment bij verdachte woonde. Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorwaardelijk opzet is daarvoor voldoende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte haar uitlatingen heeft gedaan tegenover de medewerkers van [bedrijf] en niet tegenover aangever [naam 2] (haar ex-partner) of haar de dochter. Verder werden de uitlatingen gedaan in algemene bewoordingen, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank inhoudelijk gezien geen sprake is van strafrechtelijke bedreigingen
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging en zal haar dan ook van dit feit vrijspreken.
Feiten 2, 3, 5, 6 en 10
Aangezien verdachte ten aanzien van deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 augustus 2022 en bij de politie op 27 april 2020 (feit 2 - pagina 77 en 78 van het eindproces-verbaal, feit 3 - pagina 86 van het eindproces-verbaal, feit 5 - pagina 81 en 82 van het eindproces-verbaal, feit 6 - pagina 79 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] (feit 2) d.d. 14 april 2020 (pagina 69 van het eind proces-verbaal), (feit 5) d.d. 26 april 2020 (pagina 37 tot en met 39 van het eindproces-verbaal) en (feit 6) d.d. 24 maart 2020 (pagina 90 tot en met 92 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] (feit 3) d.d. 24 maart 2020 (pagina 121 en 122 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] (feit 10) d.d. 17 september 2020 (pagina 80 van het eindproces-verbaal);
Feit 4
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, omdat het dossier enkel de aangifte van [naam 5] bevat als bewijsmiddel dat de poort en de lamp zijn vernield. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij driemaal tegen de poort van [naam 5] heeft getrapt, maar heeft ontkend dat hierdoor de poort en/of de lamp kapot is gegaan. Het dossier bevat geen overige bewijsmiddelen, zoals een foto van de poort en/of de lamp, ter ondersteuning van de aangifte. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat door het trappen van verdachte schade aan de poort en/of de lamp is ontstaan. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 7
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de periode van 19 maart 2020 tot en met 24 maart 2020 berichten heeft geplaatst op sociale media met daarin – kort gezegd – de uitlatingen dat [naam 6] en keurige stiefmoeder het niet nodig vinden om haar bij te praten over de gezondheidstoestand van haar zoon en dat zij emotionele schade heeft geleden waarvoor ze met name [naam 6] en [naam 2] aansprakelijk stelt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij deze berichten heeft geplaatst als schreeuw om hulp en om andere mensen te laten inzien met wie verdachte te maken had. De rechtbank acht het samenstel van deze uitlatingen een aanranding van de eer en goede naam van [naam 6] . Ook heeft verdachte, door deze berichten op meerdere, openbare accounts op sociale media te plaatsen, gehandeld met het kennelijke doel om aan de ten laste gelegde feiten ruchtbaarheid te geven.
Feit 8
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen niet als zodanig te kwalificeren zijn als lasterlijk of smaad. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 9
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster [naam 8] heeft het vermoeden geuit dat het rolluik aan de voorzijde van haar woning door verdachte is bespoten met verf, maar heeft niet daadwerkelijk gezien wie de dader was. Getuige [getuige 1] heeft de dader omschreven als een “vrouw met blond haar”. Zowel ter terechtzitting als in haar verklaring bij de politie heeft verdachte verklaard dat haar vriendin [naam 1] het rolluik met verf bespoten kan hebben. De politie heeft hier echter geen nader onderzoek naar verricht. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit, nu niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die de verf op het rolluik van aangeefster heeft gespoten.
Feit 11
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 9 april 2020 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] de volgende bedreigende voicemail te versturen: " [naam 9] als ik erachter kom dat jij met jouw gore poten maar één vinger aan [naam 10] hebt uitgestoken? Dan maak ik je dood?. Eigenhandig.” ;
3
op 19 maart 2020 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 11] het volgende bedreigende messenger bericht te sturen: "Maar nog een ding als [naam 10] ook maar iets overkomt maak ik je hoogst persoonlijk DOOD";
5
op 26 april 2020 te Oosterhout, in de woning en/of het erf, Giethuiserf 15 B bij een ander, te weten bij [naam 2] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
6
op meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2019 t/m 22 maart 2020 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [naam 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door op social platforms en WhatsApp en Facebook/Messenger een of meer berichten te verspreiden/plaatsen, met daarin (telkens) teksten als - zakelijk weergegeven
- dat die [naam 2] een hele enge, gevaarlijke narcist en psychopaat is (31 oktober 2019 M)
- dat die [naam 2] wordt beschuldigd van seksueel misbruik van zijn dochter 19 maart 2020 WA)
- dat ze die [naam 2] verdenkt van seksueel misbruik en dat die [naam 2] ernstig ziek is (22 maart 2020 FB)
- dat die [naam 2] gek is en dat verdachte zich zorgen maakt dat die [naam 2] zich van kant maakt en haar dochter meeneemt (21 maart 2020 FB),
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
7
op meer tijdstippen in de periode van 19 maart 2020 t/m 24 maart 2020 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [naam 6] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door op social platforms en Instagram en Facebook/Messenger een of meer berichten te verspreiden/plaatsen, met daarin (telkens) teksten, woorden en afbeeldingen als - zakelijk weergegeven -
- dat die [naam 12] en keurige stiefmoeder het niet nodig vinden om haar verdachte bij te praten over de gezondheidstoestand van haar zoon hierbij had verdachte een foto die [naam 6] en zijn vriendin geplaatst (19 maart 2020 FB)
- dat zij diverse instanties en boven alles en iedereen [naam 2] en die [naam 6] aansprakelijk stelt voor de emotionele schade en ook verantwoordelijk voor haar lichamelijke schade (24 maart 2020 Insta);
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
10
op 17 september 2020 te Oosterhout, opzettelijk en wederrechtelijk een shirt, een broek, vloer in de hal en de trap (van een woning aan de [adres 2] ), die aan een ander of anderen toebehoorden, heeft beschadigd;
11
op 17 september 2020 te Oosterhout, [naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 13] dreigend toe te voegen dat zij, verdachte "zijn keeltje wilde opensnijden".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de toerekenbaarheid gaat de officier van justitie – op basis van het advies van de reclassering, aangevuld met de toelichting van deskundige Breddels van Jeugd Bescherming Brabant (hierna: JBB) ter terechtzitting – uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie acht verdachte wel strafbaar voor de ten laste gelegde feiten, voor zover die bewezen verklaard worden.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte niet, althans beperkt toerekeningsvatbaar als gevolg van een psychische stoornis van de geestesvermogens.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte is op 12 juli 2022 een reclasseringsrapport uitgebracht, waaruit blijkt dat verdachte de feiten heeft gepleegd in een periode waarin zij ontregeld was en leed aan een manische episode in het kader van een bipolaire stoornis. Hoewel in dit rapport geen inschatting is gemaakt van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte blijkt uit het rapport wel dat het gedrag van verdachte is gestabiliseerd vanaf het moment dat zij – tijdens een crisisopname in het kader van een zorgmachtiging – ingesteld is geraakt op medicatie en behandeling voor haar bipolaire stoornis. Op grond van deze informatie en de toelichting van deskundige Breddels is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
De omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend, sluit echter de strafbaarheid van verdachte niet uit.
Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en een taakstraf van 100 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het feit dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis al 20 dagen gedetineerd heeft gezeten en met het tijdsverloop. Daarnaast heeft de officier rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte als gevolg van de psychische toestand waarin zij verkeerde ten tijde van het plegen van de feiten. Om recidive te voorkomen is het van belang dat er een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd als stok achter de deur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – rekening houdend met de beperkte toerekeningsvatbaarheid van verdachte als gevolg van een psychische stoornis van de geestesvermogen, de overschrijding van de redelijke termijn en het reclasseringsadvies – primair een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood, laster, beschadiging en huisvredebreuk. Deze incidenten moeten voor aangevers nare en zelfs angstige ervaringen zijn geweest, zeker omdat de feiten werden gepleegd door iemand die zij goed kenden als ex-partner, voormalige vriendin of buurvrouw. Het algeheel welzijn van met name aangever [naam 2] (en zijn dochter) is hierdoor negatief beïnvloed, zo bleek ook uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de inbreuk die deze feiten hebben gemaakt op de eer, goede naam en het gevoel van (algehele) veiligheid voor de betrokkenen, is de rechtbank van oordeel dat strafoplegging in beginsel passend is.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 februari 2022, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en tot 2020 in het geheel niet met justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van de reclassering van 12 juli 2022 en de schriftelijke aanvulling daarop van 1 augustus 2022 waaruit blijkt dat verdachte de feiten heeft gepleegd in een periode waarin zij ontregeld was en leed aan een manische episode in het kader van een bipolaire stoornis. Doordat verdachte in die fase niet open stond voor de behandelinterventies die de regiebehandelaar van GGZ Breburg aandroeg, maar wel voor overlast zorgde, is ervoor gekozen om haar middels een zorgmachtiging alsnog de benodigde behandeling op te leggen. Verdachte werd ingesteld op medicatie, stopte met het roken van cannabis, was ontvankelijk voor behandeling en stabiliseerde in haar gedrag. Omdat verdachte goed is ingebed in de zorg, al langere tijd stabiel functioneert en er zicht en controle is op het contactherstel met haar dochter, schat de reclassering het risico op recidive als laag in. Gelet op het voorgaande, ziet de reclassering geen meerwaarde in reclasseringstoezicht en adviseert zij een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in verband met de veroordeling voor een diefstal door de politierechter van deze rechtbank op 5 november 2020.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn met bijna vier maanden is overschreden. De rechtbank zal volstaan met de enkele constatering daarvan, gelet op de geringe overschrijding.
De rechtbank is - mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) - van oordeel dat een gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit is voor de bewezenverklaarde feiten.
Rekening houdend met de omstandigheid dat er veel tijd verstreken is sinds de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de omstandigheid dat het al langere tijd goed gaat met verdachte en de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf als stok achter de deur en een proeftijd van een jaar.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 uur vervangende hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

[naam 8]
De benadeelde partij [naam 8] vordert een schadevergoeding van € 500,00 voor feit 9.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Als gevolg hiervan zal de rechtbank de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 428,23 aan materiële schade voor feit 5 en € 2.000,00 aan immateriële schade voor de feiten 2, 5 en 6.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 928,23, waarvan € 428,23 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De materiële schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk. Voor het overige deel van de immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 26 april 2020. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank acht het niet opportuun om bij niet-betaling gijzeling als dwangmiddel toe te kunnen passen. Zij zal deze dan ook niet bevelen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 138, 262, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1, 4, 8 en 9 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5: in de woning en het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 6: laster, meermalen gepleegd;
feit 7: laster; meermalen gepleegd;
feit 10: beschadiging;
feit 11: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
[naam 8]
- verklaart de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 8] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 928,23, waarvan € 428,23 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 april 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feiten 2, 5 en 6), € 928,23 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 april 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 augustus 2022.
Mr. Skalonjic en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.