ECLI:NL:RBZWB:2022:4946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3084
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 augustus 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank constateert dat de belanghebbende op 5 juni 2021 om 16:38 uur werd betrapt op het parkeren zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had weliswaar betaald voor een andere parkeerzone, maar de rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om de juiste zone vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende in zone 21884 stond geparkeerd, terwijl hij alleen voor zone 21895 had betaald.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet voldoende parkeerbelasting had betaald voor de zone waarin zijn voertuig geparkeerd stond. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Met het bestreden besluit van 9 juli 2021 op het bezwaar van belanghebbende is de heffingsambtenaar bij de naheffingsaanslag gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 5 augustus 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht na naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
1. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Overwegingen
2. Tijdens een controle op 5 juni 2021 om 16:38 uur is geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stil stond op een parkeerplaats aan de Nieuwe Dieststraat te Breda zonder dat parkeerbelasting op aangifte was voldaan. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd. Om die reden heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
3. Niet in geschil is dat belanghebbende op een parkeerplaats in zone 21884 stond geparkeerd, terwijl hij via een parkeerapp parkeerbelasting heeft voldaan voor zone 21895.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij weliswaar heeft betaald voor een andere zone, maar dat het uurtarief hetzelfde is en de naheffingsaanslag daarom vernietigd moet worden. Belanghebbende heeft dit standpunt onderbouwd door twee uitspraken op bezwaar betreffende naheffingsaanslagen in soortgelijke zaken te overleggen, waarbij in bezwaar de naheffingsaanslag is vernietigd.
4. De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende dat hij heeft voldaan aan zijn belastingplicht niet. Van een ieder die parkeert op een fiscale parkeerplaats wordt verwacht dat hij onderzoek doet waar hij tegen betaling mag parkeren en of de parkeerbelasting voldoet bij aanvang van het parkeren. Daarbij is het ook de verantwoordelijkheid van de parkeerder om de juiste zone vast te stellen. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat in de Nieuwe Dieststraat een betaalautomaat staat met daarop aangeduid het zonenummer. Uit het overzicht van de parkeerapp van belanghebbende blijkt dat het voertuig stond aangemeld in de zone 21895 van 12:37 uur tot 17:45 uur. De auto van belanghebbende stond geparkeerd aan de Nieuwe Dieststraat, in een andere parkeerzone. Het uurtarief in zone 21895 is weliswaar hetzelfde als in 21884. In zone 21895 bestaat echter de mogelijkheid om een dagkaart te kopen voor € 4,-, waardoor het tarief per dag maximaal € 4,00 bedraagt. In zone 21884 bestaat die mogelijkheid niet. Dit betekent dat er wel degelijk een verschil in tarief bestaat, omdat het in zone 21895 goedkoper is om gedurende langere tijd te parkeren.
Belanghebbende heeft een dagkaart van € 4,- gekocht, waardoor hij tijdens de controle om 16:38 uur niet voldoende parkeerbelasting had betaald voor de zone waarin de auto geparkeerd stond.
5. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel met zijn standpunt dat de naheffingsaanslag vernietigd had moeten worden, omdat dit in twee andere zaken wel is gebeurd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat in beide zaken de auto geparkeerd stond aan de Nieuwe Dieststraat, gelegen in zone 21884, en de auto was aangemeld in zone 21895.
In de eerste aangevoerde zaak stond de auto aangemeld in zone 21895 op 5 juni 2021 van 10:22 uur tot 18:23 uur. De scanauto heeft de controle uitgevoerd om 10:25 uur en een naheffingsaanslag opgelegd omdat er geen aanmelding in de juiste zone was gedaan. Achteraf heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, omdat op het moment van de controle voldoende parkeerbelasting was voldaan. De parkeertijd was op dat moment drie minuten.
Ook in de tweede zaak was op het moment van de controle voldoende parkeerbelasting voldaan, aangezien het voertuig stond geparkeerd om 11:38 uur tot 15:19 uur en de controle was uitgevoerd om 11:52 uur. De parkeertijd was op dat moment dus 14 minuten.
In de situatie van belanghebbende stond het voertuig om 12:37 uur geparkeerd, waarna om 16:38 uur de controle is uitgevoerd. De parkeertijd bedroeg op dat moment dus 4 uur. Dit betekent dan ook dat ten tijde van de controle belanghebbende, uitgaande van het uurtarief van € 2,30 per uur terwijl € 4,00 was betaald, niet voldoende parkeerbelasting had betaald. Het betoog van belanghebbende slaagt niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
6. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende op het moment van controle geen parkeerbelasting (meer) had voldaan, terwijl hij daartoe wel de verplichting had. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd aan belanghebbende. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.