ECLI:NL:RBZWB:2022:4945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3003
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 augustus 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. Het onderzoek werd gesloten per brief op 5 augustus 2022.

De rechtbank constateert dat op 25 juni 2021 om 16:38 uur een controle heeft plaatsgevonden waarbij werd vastgesteld dat het voertuig van de belanghebbende geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de Crogtdijk te Breda, zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 66,-, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten. De belanghebbende betwistte de parkeerboete en voerde aan dat zij op het moment van de controle niet op die locatie geparkeerd stond, maar onderweg was naar een andere bestemming.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de auto van de belanghebbende op het moment van de controle stilstond aan de Crogtdijk. De rechtbank wijst erop dat de door de belanghebbende overgelegde bewijsstukken, zoals rekeningafschriften en een WhatsApp-gesprek, niet voldoende zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geparkeerd stond zonder tijdige betaling van parkeerbelasting, waardoor de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Met het bestreden besluit van 13 juli 2021 op het bezwaar van belanghebbende is de heffingsambtenaar bij het opleggen van de naheffingsaanslag gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 5 augustus 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
1. Tijdens een controle op 25 juni 2021 om 16:38 uur is geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stil stond op een parkeerplaats aan de Crogtdijk te Breda zonder dat parkeerbelasting op aangifte was voldaan. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd. Om die reden heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter grootte van € 66,- (€ 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij op 25 juni 2021 om 16:38 uur niet stond geparkeerd aan de Crogtdijk te Breda. Belanghebbende reed op dat moment namelijk van de Lidl aan de Groenstraat te Prinsenbeek naar de Deinzestraat te Breda. Tussen 16.40 uur en 16.45 uur was belanghebbende bij het atelier van haar vriendin aan de Deinzestraat. Vervolgens ging ze tanken bij de Makro en reed belanghebbende naar de Crogtdijk, waar ze parkeerde. Belanghebbende heeft stukken overgelegd van rekeningafschriften en een Whatsapp-gesprek.
3. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg (Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 5 van de Verordening wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als ‘voldoening op aangifte’ wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
4. Van parkeren in de zin van de Verordening is - kort gezegd - sprake als een auto een aaneengesloten periode stil staat op een fiscale parkeerplek. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar erin geslaagd om aannemelijk te maken dat de auto van belanghebbende op het moment van de controle, 16:38 uur, stilstond aan de Crogtdijk. Dit blijkt uit de door de heffingsambtenaar bij het verweerschrift overgelegde Geo-informatie van de locatie van de gescande auto en de foto’s van de auto, waarop duidelijk de tijdsindicatie en het kenteken van de auto zichtbaar zijn. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van de belastingplicht voor het parkeren.
5. De stelling van belanghebbende, dat zij op dat moment de auto niet ter plaatse had geparkeerd, kan niet worden gevolgd. De door belanghebbende overgelegde betalingsbewijzen en het WhatsApp-gesprek leiden niet tot het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de inhoud van de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken. De betalingen die zijn verricht bij de betreffende bedrijven, sluiten niet uit dat de auto aan de Crogtdijk was geparkeerd om 16:38 uur.
6. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende geparkeerd stond aan de Crogtdijk en parkeerbelasting verschuldigd was. Nu belanghebbende heeft geparkeerd zonder (tijdig) parkeerbelasting te voldoen, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden een naheffingsaanslag opgelegd. De betaling van parkeerbelasting op diezelfde dag en locatie vanaf 17:10 uur, waarvan belanghebbende in bezwaar bewijsstukken heeft overgelegd, doet niet af aan het niet voldoen van parkeerbelasting omstreeks 16:38 uur.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd aan belanghebbende. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.