ECLI:NL:RBZWB:2022:4918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over de periode van 5 oktober 2017 tot en met 31 december 2017, en er was een terugvordering van een te veel verstrekt bedrag van € 6.193,18. Na een bezwaarprocedure heeft de verweerder het bezwaar van verzoeker in een later besluit gegrond verklaard, waardoor de terugvordering kwam te vervallen. Verzoeker trok vervolgens zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft ingestemd met de veroordeling tot vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft verweerder tevens verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoeker geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over de periode van 5 oktober 2017 tot en met 31 december 2017. Daarnaast heeft verweerder bij verzoeker het te veel verstrekte bedrag van € 6.193,18 teruggevorderd.
In het besluit van 13 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard. De terugvordering van de WIA-uitkering over de periode van 5 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 is komen te vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 19 mei 2022 het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld akkoord te gaan met een veroordeling tot vergoeding van proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 23 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.