ECLI:NL:RBZWB:2022:4918
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over de periode van 5 oktober 2017 tot en met 31 december 2017, en er was een terugvordering van een te veel verstrekt bedrag van € 6.193,18. Na een bezwaarprocedure heeft de verweerder het bezwaar van verzoeker in een later besluit gegrond verklaard, waardoor de terugvordering kwam te vervallen. Verzoeker trok vervolgens zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft ingestemd met de veroordeling tot vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft verweerder tevens verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.