ECLI:NL:RBZWB:2022:4915
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen een eerder besluit over zijn recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na een besluit van verweerder op 17 juni 2022, heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend, waardoor de beoordeling zich enkel richt op de beroepsfase.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 379,50. Tevens heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 23 augustus 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.