ECLI:NL:RBZWB:2022:4898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
02-323722-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en voorhanden hebben van goederen bestemd voor grootschalige hennepteelt

Op 25 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in zijn winkel goederen te koop had aangeboden, verkocht en voorhanden had, welke goederen bestemd waren voor de grootschalige/beroepsmatige hennepteelt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging was als bijlage aan het vonnis gehecht en betrof het aanbieden en verkopen van goederen die bestemd waren voor hennepteelt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 23 juni 2020 in zijn winkel een groot aantal goederen had die bestemd waren voor de bedrijfsmatige hennepteelt. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de criminele intentie niet vaststond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ontvangen bewustwordingsbrief, op de hoogte was van de illegale bestemming van de goederen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk stoffen en voorwerpen te koop had aangeboden die bestemd waren voor de teelt van hennep. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en werd een aantal voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de illegale hennepteelt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-323722-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1958 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte goederen te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad, bestemd voor de grootschalige/beroepsmatige hennepteelt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen en omstandigheden. Verdachte heeft op 17 december 2018 een bewustwordingsbrief ontvangen, dit na een eerdere controle van zijn pand aan [Straatnaam] op 10 september 2018. Vervolgens werden in andere onderzoeken observaties gedaan waarbij ook telkens verdachte dan wel [Naam 1] in beeld kwam in relatie tot de hennepteelt. Dit heeft geleid tot de doorzoeking van het pand van verdachte aan [Straatnaam] op 23 juni 2020 en bij die doorzoeking werd een groot aantal goederen aangetroffen, welke goederen volgens de officier van justitie bestemd waren voor de bedrijfsmatige hennepteelt. Voorts werden door verdachte in zes maanden tijd bestellingen gedaan voor in totaal € 120.000,= welke voor het merendeel telkens contant werden betaald en ook werden in de kluis van verdachte offertes aangetroffen voor het leveren van goederen voor hennepkwekerijen. Gegeven dat verdachte eerder de bewustwordingsbrief had ontvangen, hij eerder in een growshop heeft gewerkt en hij drie keer eerder is veroordeeld is voor het kweken van hennep, een en ander bezien in samenhang met de hoeveelheid aan goederen die verdachte verkocht, maakt dat de officier van mening is dat verdachte ook wist dat de goederen die hij verkocht, bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De verdediging heeft daarbij gewezen op jurisprudentie betreffende het toetsingskader in het kader van artikel 11a van de Opiumwet. Uit die jurisprudentie blijkt volgens de verdediging dat het telkens gaat om de
criminele intentievan de dader en de daaruit voortvloeiende
handelingen. Die twee bestanddelen moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De verdediging is van mening dat de criminele intentie niet vast is komen te staan, omdat de handelingen van verdachte ‘alledaags’ waren. Verdachte is een ondernemer die een winkel heeft en het enkel voorhanden hebben van een assortiment is naar de mening van de verdediging niet voldoende om te komen tot die criminele intentie bij verdachte. Daarnaast is niet gebleken van handelingen verricht door verdachte die zien op het te koop aanbieden van die goederen met de grootschalige hennephandel als bestemming. Voorts is door de verdediging nog aangevoerd dat ook uit de door verdachte gevoerde administratie de criminele intentie niet kan worden afgeleid. De verdediging is op grond van dit alles van mening dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat artikel 11a van de Opiumwet (onder meer) degene strafbaar stelt die te koop aanbiedt of voorhanden heeft stoffen of voorwerpen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), dan wel voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.
Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat op 23 juni 2020 in het pand van verdachte, waar hij een winkelbedrijf voerde genaamd [Naam 1] , een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen in beslag zijn genomen en dat deze stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de verkoop. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat deze stoffen en voorwerpen aan de hennepteelt gerelateerd zijn en dat gesteld kan worden dat die stoffen en voorwerpen vanwege hun aard en/of functie bestemd waren voor grootschalige hennepteelt.
De rechtbank komt tot dit oordeel mede op grond van de hoeveelheid goederen en groeimiddelen die bij verdachte werden aangetroffen. Daarnaast is uit de administratie van verdachte vast komen te staan dat hij ook grote hoeveelheden van (voornamelijk) aan hennepteelt gerelateerde goederen bij [Naam 2] heeft besteld. Het gaat dan om bestellingen in een periode van zes maanden voor een bedrag van in totaal ongeveer € 120.000,=. Uit de facturen van [Naam 2] blijkt voorts dat deze bestellingen bijna steeds contant door verdachte/ [Naam 1] werden betaald. Daarnaast werd bij de doorzoeking bij verdachte in de kluis een aantal offertes aangetroffen die gelet op de samenstelling van de goederen in deze offertes duiden op het leveren van goederen voor hennepkwekerijen. Daarbij slaat de rechtbank onder meer acht op het feit dat op één van die offertes drie koolstoffilters vermeld staan.
Op grond van het vorenstaande is voor de rechtbank vast komen te staan dat de onder verdachte in beslag genomen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de bedrijfsmatige teelt. Dat een aantal van de in het pand aangetroffen voorwerpen afzonderlijk ook kunnen zijn bestemd voor de teelt van andere gewassen of anderszins voor luchtbehandeling kunnen worden gebruikt en dat een deel van deze voorwerpen ook verkrijgbaar zou zijn bij bijvoorbeeld winkels voor tuinonderhoud zoals de [Naam 3] of de [Naam 4] , doet aan het voorgaande niet af. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat in het winkelgedeelte van het pand ook andere goederen te koop werden aangeboden, zoals sierplanten en houten beelden.
Criminele intentie
Dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de bij hem aangetroffen en te koop aangeboden stoffen en voorwerpen bestemd waren voor grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt staat naar het oordeel van het de rechtbank buiten kijf. Allereerst heeft de rechtbank kunnen constateren dat verdachte, zo blijkt uit zijn strafblad, drie keer is veroordeeld voor het kweken van hennep. Verdachte wist derhalve uit ervaring welke voorwerpen en stoffen voor het kweken van hennep noodzakelijk zijn. Voorts blijkt die ervaring van verdachte met betrekking tot de hennepkweek ook uit zijn verklaring ter zitting. Hij heeft namelijk verklaard dat hij in het verleden heeft gewerkt in [Naam 5] en dat hij deze growshop 25 jaar geleden heeft overgenomen en heeft voortgezet onder de naam [Naam 1] . Voorts is vast komen te staan dat op 10 september 2018 bij [Naam 1] een onderzoek heeft plaatsgevonden en wijzen de bevindingen uit dat onderzoek op een professionalisering en specialisering op het gebied van illegale hennepteelt. Op grond van dat onderzoek is ook aan verdachte/ [Naam 1] de bewustwordingsbrief van 17 december 2018 gestuurd met daarin de volgende mededeling:
“Indien u uw bedrijfsvoering met het hierboven vastgestelde assortiment ongewijzigd voortzet, dan zou bij de politie het redelijk vermoeden kunnen ontstaan dat [Naam 1] zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 11a Opiumwet. Zowel [Naam 1] . als uzelf, zijnde bestuurder [Verdachte] , lopen dan het risico om vervolgd te worden voor een misdrijf”.
De rechtbank gaat ervan uit, nu deze brief aan zijn adres is verzonden, dat verdachte deze brief heeft ontvangen, al heeft verdachte dit ter zitting ontkend. Verdachte erkent bovendien dat hij in een gesprek na de controle in 2018 ervan op de hoogte is gesteld dat zijn assortiment een vermoeden van bestemming voor de bedrijfsmatige / professionele hennepteelt opriep. Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank kunnen constateren dat verdachte zijn bedrijfsvoering na deze bewustwordingsbrief niet of nauwelijks heeft gewijzigd. Verdachte heeft enkel “om problemen te voorkomen” een aantal goederen zoals afzuigslangen overgebracht naar een garagebox. Zoals hij ter zitting heeft verklaard, is hij wel gewoon doorgegaan met de verkoop van deze goederen. Op grond van dit alles en omdat er daarnaast naar het oordeel van de rechtbank sprake is van de nodige schimmigheid omtrent de bedrijfsvoering van [Naam 1] , mede gelet op het hoge aandeel in contante betalingen en het ontbreken van (achter)namen op offertes of facturen, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte bekend moet zijn geweest dat de bij hem aangetroffen en door hem te koop aangeboden stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 juni 2020 te Breda, stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden en voorhanden
gehad, te weten:
meerdere kunstlichten/kweeklampen en transformators en schakelkasten, waaronder onder andere:
6 assimilatielampen en
2 bedrading transformators en
2 schakelkast trafocontrollers en
meerdere goederen ten behoeve van de bevloeiing van de hennepplanten, waaronder onder andere:
17 PH-meters en
64 dompelpompen en
19 vijverfolies en
2 watervaten en
meerdere goederen ten behoeve van isolatie ruimte(n) waaronder onder andere:
20 isolatiematerialen en
11 droognetten en
een kweektent en
meerdere goederen ten behoeve van luchtbehandeling en/of geurbestrijding waaronder onder andere:
5 luchtslangen en
112 (staande) ventilatoren en
meerdere goederen ten behoeve van regulering klimaat en/of belichting waaronder onder andere:
5 elektrische kachels en
3 tijdschakelaren en
5 luchtbevochtigers en
5 waterverwarmingen en
8 thermostaten en
10 thermometers en
meerdere soorten aarde en/of potgrond en/of steenwol waaronder onder andere:
183 zakken/verpakkingen potgrond en
1.098 steenwolblokken en
meerdere goederen ten behoeve van groei- en bloeimiddelen en ziektebestrijding waaronder onder andere:
ongeveer 892 flessen en/of verpakkingen voeding (waaronder de merken Plagron, horti-fit, Bio Nova, Pro XL, Aptus, Elixer, A.R.T.S.)
en
ongeveer 43 flessen en/of verpakkingen bestrijdingsmiddellen, (waaronder de merken Rogis, en Spray)
en
ongeveer 2.306 bloempotten en/of kweekpotten en ongeveer 2.866 stekpluggen en 12 droogrekken,
bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en telen en bewerken van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl hij,
verdachte, wist dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Hij houdt daarbij tevens rekening met het tijdsverloop.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij het opleggen van een straf heeft de verdediging er op gewezen dat de inval bij verdachte al van twee jaar geleden is en dat er nadien geen nieuwe controles meer hebben plaatsgevonden. Verdachte is wel doorgegaan met zijn winkel en in die twee jaar heeft er niets illegaals plaatsgevonden. De verdediging verzoekt er rekening mee te houden dat verdachte grote financiële verliezen heeft geleden door dit gebeuren en daardoor al behoorlijk is gestraft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij een onderzoek in het winkelpand van verdachte zijn een grote hoeveelheid goederen en voedingsstoffen aangetroffen. Deze goederen werden te koop aangeboden en waren specifiek bestemd voor de grootschalige dan wel bedrijfsmatige hennepteelt.
De rechtbank is van oordeel dat mede door het te koop aanbieden van deze goederen door verdachte, de illegale kweek van hennep wordt gefaciliteerd en daarmee ook in stand wordt gehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rol die verdachte heeft bij de kweek van softdrugs vergelijkbaar is met die van de teler.
Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van soft-drugs schadelijk is voor de gezondheid en dat ook deze softdrug een verslavende werking kan hebben. De stap van soft-drugs naar sterk verslavende hard-drugs is dan ook vaak snel gezet. Daarnaast brengt de productie en de handel in softdrugs de nodige randcriminaliteit met zich mee, waarbij het gebruik van geweld zeker niet wordt geschuwd.
Op grond van dit alles en rekening houdend ook met het strafblad van verdachte en met zijn persoonlijke omstandigheden zoals die op de zitting naar voren zijn gebracht, is de rechtbank van oordeel dat enige matiging ten opzichte van de strafeis op zijn plaats is. Ook zal de rechtbank daarbij mee laten wegen het gegeven dat deze zaak onnodig lang is blijven liggen. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd voor de duur van 120 uren. Daarnaast zal de rechtbank, enerzijds om de ernst van het feit te benadrukken en anderzijds omdat verdachte door de controle en bewustwordingsbrief eigenlijk een gewaarschuwd man was, aan verdachte nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op leggen van 2 maanden en zal zij daarbij de duur van de proeftijd bepalen op 3 jaren. Deze duur van de proeftijd is mede ingegeven door de omstandigheid dat bij verdachte nog in juni 2021 voor hennepteelt bestemde goederen als slakkenhuizen, groeitenten en droogrekken in beslag zijn genomen en zijn hardnekkige standpunt dat hij slechts een ‘nette winkel’ heeft.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en het feit is begaan met
betrekking tot die voorwerpen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een interceptor of jammer is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit, is aangetroffen, terwijl het voorwerp dient tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een headset met microfoon, aan verdachte, aangezien dat voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die staan vermeld in het proces-verbaal van bevindingen, welk proces-verbaal als bijlage III aan dit vonnis is gehecht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een Interceptor/jammer;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zwart doosje met een headset/microfoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 augustus 2022.
Mr. R.J.H. van der Linden is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.