ECLI:NL:RBZWB:2022:4897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
02-091076-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige dochter wegens gebrek aan wettig bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van ontucht met de minderjarige dochter van de verdachte, waarbij de tenlastelegging betrekking had op de periode van 14 oktober 2019 tot en met 19 september 2021. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 augustus 2022, waar de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de ontuchtige handelingen, gebaseerd op de aangifte van de moeder en de verklaring van de minderjarige dochter.

De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat er geen sprake was van wettig bewijs. De rechtbank heeft de verklaringen van de minderjarige dochter, die op dat moment vier jaar oud was, als onvoldoende beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen niet ondersteund werden door andere feiten of omstandigheden en dat er geen steunbewijs was voor de ontuchtige handelingen. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten en sprak de verdachte vrij van de gehele tenlastelegging.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen zoals ontucht met minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te staven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-091076-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1972 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 14 oktober 2019 tot en met 19 september 2021 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [Naam] . Dit is op verschillende manieren ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in de periode van 1 april 2021 tot en met 19 september 2021. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van moeder, de verklaring van [Naam] en het feit dat deze verklaring past in de feitelijke gang van zaken als [Naam] bij haar vader logeerde en in de verklaring van aangeefster en verdachte over deze feitelijke gang van zaken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat er geen sprake is van wettig bewijs. Subsidiair is de verdediging van mening dat de opzet op de ontucht niet bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het procesdossier is gebaseerd op de verklaring van [Naam] . Zij was ten tijde van haar verklaring 4 jaar oud en heeft de verklaring desgevraagd meerdere keren herhaald. Deze herhaalde verklaring wordt door de rechtbank aangemerkt als één bewijsmiddel. Het dossier biedt verder geen directe (technische) bewijsmiddelen voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of de verklaring van [Naam] door andere feiten en omstandigheden wordt ondersteund.
Uit het dossier blijkt dat [Naam] inderdaad enkele keren bij haar vader in bed heeft geslapen. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangeefster en verdachte vast dat bij de ouders in bed slapen, de normale gang van zaken binnen het gezin was. Het is bovendien iets wat in ieder gezin weleens voorkomt. Het enkele feit dat dit overeenkomt met de verklaring van [Naam] , maakt niet dat er sprake is van steunbewijs. Hiervoor is deze vaststelling naar het oordeel van de rechtbank te algemeen. In het dossier is verder genoemd dat [Naam] afwijkend gedrag vertoonde. Dit gedrag is echter zeer vaag omschreven en er kan niet worden vastgesteld wanneer het gedrag is veranderd. Bovendien werd het gedrag aanvankelijk toegeschreven aan andere oorzaken zoals de komst van een baby in het gezin en het feit dat [Naam] naar de basisschool zou gaan. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat een eventuele wijziging in het gedrag de verklaring van [Naam] niet ondersteunt. Tot slot heeft verdachte in zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting gegist waar de verklaring van [Naam] vandaan zou kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte op dit punt niet tegen verdachte kunnen worden gebruikt. Verdachte is immers stellig in zijn ontkenning van de feiten. Daar waar hij heeft geraden naar de oorzaak van de verklaring van [Naam] , is zijn verklaring gebaseerd op zijn eigen inschatting en gevoel. Kortom, in tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier geen steunbewijs bevat om de verweten ontuchtige handeling te ondersteunen.
Door het ontbreken van steunbewijs voor de verklaring van [Naam] is de rechtbank er niet van overtuigd dat er enige ontuchtige handeling heeft plaatsgevonden. Bovendien is er uit het dossier ook geen enkele opzet van verdachte op een dergelijke handeling gebleken. De tenlastegelegde feiten kunnen dan ook primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de gehele tenlastelegging.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het gehele tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting op 25 augustus 2022.