ECLI:NL:RBZWB:2022:4875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/3085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van parkeren of onmiddellijk in- en uitstappen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 26 mei 2021 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die op dat moment met zijn auto stilstond op een parkeervak waar parkeerbelasting verschuldigd was. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij slechts kort had gestaan om zijn dochter en haar vriendin op te halen, en dat er geen sprake was van parkeren maar van onmiddellijk in- en uitstappen.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast draagt om aan te tonen dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar hierin is geslaagd door middel van foto’s die zijn gemaakt door een scanauto. Op deze foto’s is niet te zien dat er personen in- of uit de auto stappen, noch dat er mensen vanuit het bedrijf waar belanghebbende zijn dochter en haar vriendin ophaalde naar de auto lopen. De rechtbank stelt vast dat de handelingen van belanghebbende, zoals beschreven, niet voldoen aan de definitie van onmiddellijk in- en uitstappen zoals vastgelegd in de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3085
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juli 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 mei 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd met aanslagnummer [naheffingsaanslag] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 maart 2020 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt omdat zij over voldoende informatie beschikt om een uitspraak te kunnen doen. Aan partijen is medegedeeld dat een zitting achterwege zal blijven, tenzij door partijen om een zitting wordt verzocht. Omdat partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 8 augustus 2022 en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende stond op 26 mei 2021, omstreeks 19:45 uur met een auto voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), stil op een parkeervak aan de [straatnaam] in [plaats]. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 45 (€ 1 aan parkeerbelasting en € 44 aan kosten).

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen sprake is van parkeren. Volgens hem is sprake van het onmiddellijk in-en uitstappen van personen. Ter onderbouwing voert hij het volgende aan. Op de datum en het tijdstip van de controle ging belanghebbende zijn dochter en diens vriendin ophalen bij het bedrijf [bedrijf] aan de [straatnaam] in [plaats]. Zij hadden daar de les [X] gevolgd die afliep om 19:45 uur. Volgens belanghebbende had hij de auto nog maar net in het parkeervak gezet toen zijn dochter en haar vriendin naar de auto kwamen gelopen. Vervolgens zijn zij ingestapt en is belanghebbende direct weggereden. Ter onderbouwing heeft belanghebbende het lesrooster overgelegd van [bedrijf] waaruit blijkt dat de door zijn dochter en diens vriendin gevolgde les om 19:45 afliep.
3.3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente [plaats] (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In dit geval dient hij aannemelijk te maken dat belanghebbende de auto heeft geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar daar in geslaagd. De heffingsambtenaar heeft de foto’s overgelegd die door de scanauto zijn gemaakt. Zoals ook door de heffingsambtenaar gemotiveerd is aangevoerd, is op de foto’s ook de in-en uitgang van het bedrijf [bedrijf] te zien. De rechtbank overweegt dat op de foto’s niet te zien is dat er personen in- of uit de auto stappen noch dat er mensen vanuit de in-en uitgang van [bedrijf] richting de auto lopen. Onder het begrip ‘onmiddellijk in-en uitstappen’ worden slechts handelingen verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. De door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s bieden geen steun voor de stelling van belanghebbende dat daarvan sprake was. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd. De stelling van belanghebbende dat op de foto’s te zien is dat hij nog in de auto zit, verandert het voorgaande oordeel niet. Van parkeren is namelijk ook sprake als iemand de auto niet verlaat en met een draaiende motor staat te wachten. [1] De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijkt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 22 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.