ECLI:NL:RBZWB:2022:4871
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 april 2020 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 188.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 8 augustus 2022 werd het beroep behandeld. Belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat de woning door achterstallig onderhoud niets of zelfs een negatieve waarde vertegenwoordigde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede door het overleggen van een waardematrix en vergelijkingsobjecten. Belanghebbende had niet voldaan aan zijn verplichting om zijn standpunt over het achterstallig onderhoud te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van foto's of rapporten.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had geprobeerd om inzicht te krijgen in de staat van de woning en dat de toegepaste correctie van € 20.000 voor het achterstallig onderhoud gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor belanghebbende om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.