ECLI:NL:RBZWB:2022:4871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/2455
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 april 2020 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 188.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2022 werd het beroep behandeld. Belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat de woning door achterstallig onderhoud niets of zelfs een negatieve waarde vertegenwoordigde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede door het overleggen van een waardematrix en vergelijkingsobjecten. Belanghebbende had niet voldaan aan zijn verplichting om zijn standpunt over het achterstallig onderhoud te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van foto's of rapporten.

De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had geprobeerd om inzicht te krijgen in de staat van de woning en dat de toegepaste correctie van € 20.000 voor het achterstallig onderhoud gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor belanghebbende om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2455
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 juni 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 april 2020 de waarde van de onroerende zaak [woning] (hierna: de woning) per waardepeildatum
1 januari 2020 vastgesteld op € 188.000.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2] (taxateur).

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een bovenwoning uit het bouwjaar [bouwjaar] . De woonoppervlakte bedraagt [woonoppervlakte] . Verder beschikt de woning over
2 dakkapellen en een balkon.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. Belanghebbende stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Volgens hem dient aan de woning geen of zelfs een negatieve waarde te worden toegekend. De heffingsambtenaar verdedigt de bij beschikking vastgesteld waarde van € 188.000.
Overleggen van gespreksopnamen
3.2.
De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om de heffingsambtenaar op te dragen niet nader gespecificeerde opnamen van telefoongesprekken te overleggen af. Belanghebbende heeft namelijk niet duidelijk gemaakt was de relevantie van deze gespreksopnamen is ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning voor het onderhavige jaar. Evenmin is gesteld of gebleken dat deze opnamen de heffingsambtenaar ter beschikking hebben gestaan en dat deze opnamen een rol hebben gespeeld of zouden moeten spelen bij de beoordeling van de waarde van de woning door de heffingsambtenaar.
Toetsingskader WOZ-waarde
3.3.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
De waarde van een woning wordt in beginsel bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
3.4.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.
3.4.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
3.5.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen met nieuwe vergelijkingsobjecten.
Onderbouwing van de waarde door de heffingsambtenaar
3.5.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een waardematrix overgelegd, opgemaakt door [naam 3] , waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 188.035. Als vergelijkingsobjecten zijn gebruikt [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] te [plaats 2] .
3.6.
De rechtbank acht de gebruikte vergelijkingsobjecten wat betreft uitstraling, ligging, bouwjaar inhoud en grondoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De vergelijkingsobjecten zijn bovendien voldoende dicht, namelijk binnen één jaar voor of na de waardepeildatum, verkocht. De rechtbank concludeert dat de vergelijkingsobjecten kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
3.7.
Belanghebbende voert in de kern het volgende aan tegen de onderbouwing van de waarde door de heffingsambtenaar. Volgens belanghebbende is er bij de woning sprake van achterstallig onderhoud wat voor grote belemmeringen zorgt. Door de gemeente zijn dwangsommen aan hem opgelegd in verband met dit achterstallig onderhoud. De brandveiligheid van de woning is niet in orde en op het balkon van de woning mag niet worden gestaan vanwege instortingsgevaar. Daarnaast is het dak van de woning ernstig gaan lekken door een verbouwing van het naast de woning gelegen pand, waardoor veel waterschade is ontstaan. De woning is onbewoonbaar op dit moment en het kost heel veel geld om de woning weer bewoonbaar te maken. Dit alles heeft er volgens belanghebbende toe geleid dat de woning niets meer waard is of zelfs een negatieve waarde vertegenwoordigd.
3.8.
In het kader van de door belanghebbende genoemde gebreken aan de binnenzijde van de woning, heeft de heffingsambtenaar belanghebbende in de bezwaarfase verzocht om foto’s van de binnenzijde van de woning te overleggen. Omdat belanghebbende aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven, heeft de heffingsambtenaar vervolgens meerdere malen aan belanghebbende gevraagd of de taxateur bij de woning een inpandige opname mocht verrichten. Ook ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangeboden dat de taxateur de woning alsnog inpandig kan opnemen zodat de door belanghebbende genoemde gebreken kunnen worden beoordeeld. Belanghebbende is op geen van deze voorstellen ingegaan. De taxateur heeft de woning wel van de buitenzijde beoordeeld waarbij is geconstateerd dat de kozijnen van beneden gemiddelde kwaliteit zijn en waarbij is geconstateerd dat het balkon werd ondersteund. In verband daarmee heeft hij een correctie toegepast op de waarde van de woning van € 20.000.
3.9.
Zoals hiervoor is overwogen is het in eerste instantie aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Hierbij is de heffingsambtenaar gebonden aan de hem ter beschikking staande middelen en gegevens. Indien hij niet over foto’s van de binnenzijde van de woning beschikt, kan de binnenzijde van de woning niet worden beoordeeld zonder de medewerking van de belastingplichtige. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in dit geval voldoende heeft geprobeerd om een inzicht te krijgen in de staat van onderhoud van de woning. Belanghebbende is degene die stelt dat sprake is van achterstallig onderhoud en dat de woning daarom te hoog is gewaardeerd. Gelet daarop had het op de weg van belanghebbende gelegen om zijn standpunt over het achterstallig onderhoud nader te onderbouwen door bijvoorbeeld het overleggen van foto’s of rapporten dan wel het toelaten van een inpandige opname door de taxateur. De stelling van belanghebbende dat er al eerder ambtenaren van de gemeente [plaats 2] in de woning zijn geweest en dat de gemeente [plaats 2] in het kader van de dwangsomprocedure over voldoende gegevens met betrekking tot het achterstallig onderhoud van de woning beschikt, verandert het voorgaande oordeel niet. Zoals ook aan belanghebbende ter zitting is uitgelegd, bestaat de gemeente uit meerdere bestuursorganen waaronder de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar gaat niet over de door belanghebbende genoemde vergunningen of over de dwangsomprocedure in verband met het achterstallig onderhoud. Het is niet zo dat de heffingsambtenaar vrij over de gegevens van de andere bestuursorganen kan beschikken. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar toegepaste correctie van € 20.000 vanwege het achterstallig onderhoud voldoende, gelet op de aan de heffingsambtenaar ter beschikking staande informatie.
3.10.
Ten slotte heeft belanghebbende aangevoerd dat er bij de woning veel overlast wordt ondervonden van het daarnaast gelegen pand waar zonder vergunning kamers worden verhuurd. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Belanghebbende heeft niet nader onderbouwd waar deze overlast uit bestaat en zonder nadere toelichting acht de rechtbank het niet aannemelijk dat van het enkele feit dat de naastgelegen onroerende zaak wordt verhuurd een waardeverminderend effect uitgaat.
3.11.
Voor het overige overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde waardematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaar het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 22 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Uitvoeringsregeling)
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegeven beschikbaar zijn.